studie over de DE REGERING VAN CHRISTUS in het Nieuwe Testament A. M. Berkhoff, V.D.M. pagina 1/3 1. Is dit opschrift verdedigbaar? 2. De Augustiniaanse richting 3. De argumenten van Augustinus aan de Heilige Schrift getoetst 4. Het conservatisme van de Augustiniaanse richting 5. De religieus-sociale richting 6. De Bijbels-eschatologischerichting
1. Is dit opschrift verdedigbaar?
Velen betwisten het. Zij spreken aldus: het wezen van de Oud Testamentische profetie is blijvend, maar de vorm is met de Oude bedeling van het Verbond van de genade weggevallen. Daarom vinden we in het N.T. wèl de Christus Gods, maar ontdaan van die specifiek Israëlitische verwachtingen. Daarom zal bij hen het opschrift boven dit hoofdstuk tegenspraak verwekken, die zich voor het minst uit, in de vraag boven deze paragraaf, toegelicht door genoemde stelling. Doch wij doen een wedervraag: is deze stelling verdedigbaar? Om dan op onze beurt dit te betwisten. Dat de Openbaring de Christusregering op dezelfde wijze en op dezelfde plaats stelt als de O.T.-ische profetie, is onloochenbaar.
'Ondanks zijn breed opgezette poging, om aan te tonen, dat het N.T. deze verwachting niet leert, en daarom de O.T-ische profetie "geestelijk" moet worden opgevat, moet Dr Bavinck dit ook uitspreken: "De gedachte dat er na de overwinning van het wereldrijk nog een laatste aanval van de volken moest worden afgeslagen, is ongetwijfeld door Johannes aan Ezechiël ontleend. Deze Profeet verwacht dat Israël, nadat het in zijn land zal zijn weergekeerd en daar zeker wonen zal nog eenmaal aangevallen zal worden door van het land van Magog vorst van Rosch, Meschech en Tubal, d.i. door het volk van de Scythen in verbinding met allerlei andere volken uit het noorden, oosten en zuiden. De aanval eindigt echter daarmee, dat God Zelf deze volken op de bergen Israëls in Zijn toorn verdelgen zal, Ezech. 38 en 39.
(…) Tweeërlei was er dus de verwachting van de profetie, eerst van een overwinning van het volk van God over de volken, in het midden waarvan het woonde, en daarna van een zegepraal over de volken, die tot dusver nog niet verschenen waren op het toneel van de wereldgeschiedenis."Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek IV.55.9 (Curs Berkhoff) Dr A. Kuyper: ‘E Voto Dordraceno’, II.XIII, pg.281-282.
Doch wij hopen bovendien aan te tonen, dat men bij een grondig onderzoek van het N.T. zelf, en weer niet van de “omtuining” alleen, die men er omheen heeft gebouwd, deze stelling onmogelijk kan volhouden. Indien het zo is, moeten Christus en Zijn apostelen ook nooit anders hebben gesproken, dan op déze wijze: met de geschiedenis van Israël loopt het nu op een einde, daar zij haar eind- en doelpunt heeft bereikt in de vleeswording van het Woord. En dan moest natuurlijk de Openbaring, die zegt dat Christus Zelf dit aan Johannes anders heeft getoond, onecht zijn. Maar zo is het niet: het N.T. kent, behalve in de Openbaring, ook op andere plaatsen de Christusre-gering, zoals Israëls profeten die verkondigen en Johannes haar zag in één van zijn laatste visioenen.
Het eschatologisch onderzoek van het N.T. beweegt zich in hoofdzaak in drie richtingen: l Die van de officiële kerkelijke dogmatiek, die zich krampachtig vasthoudt aan de stelling, dat de Gemeente uit de volken, waarin door bekering ook de Joden kunnen ingaan, in de plaats van Israël is gekomen en dat daarom al de profetieën aangaande Israël nu moeten worden toegepast „op de Kerk van het Nieuwe Verbond”.
2 Die van de nieuwe gelovig-critische school, welke met klem van redenen en een eerbiedwaardige reeks van Bijbelse argumenten aantoont dat Jezus en de apostelen geheel dezelfde verwachting hadden als de profeten van het O.T. en Johannes in zijn Openbaring — maar niet gelooft aan de verwezenlijking van deze verwachting, d.w.z. zoals ze daar ligt; wel echter naar haar diepere kern, die in ons religieus bewustzijn resoneert, en daardoor het eigenlijke van de Eschatologie blijkt te zijn: eens krijgen wij toch een betere, ja eindelijk een volmaakte wereld.
3 De in de verschillende kerken tegenwoordig sterk groeiende richting van hen, die ondanks de nieuwere kritiek, deze verwachting met heel hun hart blijven geloven, omdat “God het gezegd heeft” en nog zegt door “het getuigenis van de Heilige Geest” in hun hart, en daarom, in weerwil van het lang uitgesteld worden van de vervulling, met de Gemeente van Christus uit de eerste drie eeuwen onzer jaartelling, en met een grote schare gelovigen uit alle tijden en landen, vertrouwend blijven uitzien naar Zijn eerste wederkomst, tevens de doorbreking en overwinning van Zijn Koninkrijk in deze wereld.
|