studie over de DE REGERING VAN CHRISTUS in het Nieuwe Testament A. M. Berkhoff, V.D.M. pagina 2/3
2. De Augustiniaanse richting
De eerste richting is wel oud, maar toch niet ouder dan het optreden van Augustinus met zijn standaardwerk: “De Civitate Deï” (de Stad van God). Hierin neemt hij bovengenoemde stelling tot uitgangspunt. 'De stelling dus dat de Gemeente uit de volken, waarin door bekering ook de Joden kunnen ingaan, in de plaats van Israël is gekomen en dat daarom al de profetieën aangaande Israël nu moeten worden toegepast “op de Kerk van het Nieuwe Verbond”. En houdt hij deze consequent vast tot het einde toe. Het is onder theologen algemeen bekend, dat de Christelijke Kerk gedurende haar eerste drie eeuwen — en waarlijk niet haar slechtste periode: wij teren in andere opzichten nog op de kracht, die zij toen heeft ontwikkeld ! — heeft geleefd in de door ons uit de Heilige Schrift opgebouwde verwachting van de Christusregering. De man die haar tamelijk fel bestreed, was de ketterse Origenes, ca 185 — 253/254, die zijn Spiritualisme welke aan het Neo-Platonisme was ontleend en met manichese gevoelens vermengd, hem natuurlijk afkerig deed zijn van “het weer oprichten van alle dingen”. Doch wat hebben Tertullianus ca. 160 — ca. 230, Cyprianus, ca 215 — ca 285, Lactantius, ca. 250 - 320, en vele andere kerkvaders die verwachting krachtig gepredikt! Het is opmerkelijk dat men van de zijde van de bestrijders van deze verwachting altijd enige uitwassen naar voren brengt, die men bij sommigen, vooral bij Cerinthus, — leefde tijdens de apostolische tijd — vindt. Maar ten eerste is dit onbillijk, daar het toch zeker niet moeilijk valt om in de tijd na Augustinus uitwassen aan te wijzen van geliefde en algemeen erkende dogma's b.v. van de Kerk, van het Heilig Avondmaal, van de uitverkiezing e.a.; en ten tweede verandert dit niets aan het feit dat in de eerste drie eeuwen van de Christelijke Kerk de door ons verdedigde verwachting juist als rechtzinnig gold en prediking en geloofsleven beheerste, terwijl afwijking daarvan als manichere dwaling werd veroordeeld. Misschien vraagt men, waarom dan de œcumenische conciliën, zelfs die van Nicéa, dat ons een grondleggende geloofsbelijdenis schonk, haar niet tot dogma hebben verheven? Om de eenvoudige reden, dat er over haar algemene eenstemmigheid bestond. ![]() ![]() ![]() ![]() Welnu, zo was men evenzeer algemeen overtuigd van het weerkomen van Christus om de antichrist ten onder te brengen en Zijn Rijk in de hele wereld te doen zegevieren. Trouwens, men kan dit in zoveel bronnen vinden, dat wij het dit niet hoeven aan te tonen:
* Herzog's Real-Encyclopedie III, s.805v. H. Hoekstra: “Het Chiliasme”, blz. 1-25. 'Waarom zegt ds Hoekstra nu niet wat toch waar is: “Dit is geheel naar de Openbaring van Johannes, die Irenæus dus aanvaardde, zoals God haar heeft gegeven.” ' Wat was in die dagen het geval? Men leefde in de verwachting van de aanstaande wederkomst van Christus. En dat was heel heerlijk, gezond en recht. In dat opzicht was het bij hen beter dan bij ons. (Men hore het! (Berkhoff). Wij hebben veel te veel een gevoel, alsof deze be-deling waarin wij leven het eigenlijke is, het normale. Maar zij leefden veel meer in het besef: deze bedeling is het voorbijgaande; 't wezenlijke komt — Hier cursiveert de schrijver zelf — en staat voor de deur. Zij wachtten met brandende lampen en omgorde lendenen op hun Heere, opdat Hij hen wakende mocht vinden” Hoekstra, blz. 19. (Curs. Berkhoff) En hoe blijkt ook de algemeenheid van het geloof van deze verwachting uit het volgende, waarin we tevens een eerlijke beoordeling vinden van de verandering onder Augustinus die zo dikwijls als hooggeestelijk geflatteerd wordt: “Een hoofdoorzaak echter van 't op de achtergrond raken van 't chiliasme is te zoeken in de omkering die er in de zaken van de Christelijke kerk plaats had sedert Constantijn de Grote. Van vervolgde, werd de kerk nu heerseres. ‘t Christendom tot nog toe voor de officiële wereld een gehate sekte werd staatsgods-dienst. Dit heeft aan 't geestelijk karakter van de kerk geen goed gedaan. Wat zou men nu nog op de toekomst van de Heere wachten! De prikkel daartoe in de ellende van de tijden was weggevallen.
(Welk een voorrecht dan, al wordt het in zulke tijden meestal als overdrijving gekarakteriseerd, wanneer de gelovigen zonder die prikkel van bijzondere ellende leven bij de Wederkomst van hun Koning. Hiëronymus, die na de omkeer van de zaken onder Constantijn (330-420) leefde, geeft ook getuigenis aan de algemeenheid van deze verwachting, als hij een zeer gematigde bestrijding hiervan inleidt met de opmerking, “dat hij al vooruit voelde zich de toorn van velen op de hals te halen, omdat het merendeel de mening van het duizendjarig rijk volgde”. En dat, alhoewel hij er nog zó waarderend over sprak: “wij kunnen het er niet mee eens zijn, maar kunnen het ook niet veroordelen, want vele kerkelijke mannen en martelaren hebben zulke dingen gezegd” en hij overigens wel verwachtte, “dat eenmaal de verwerping van de Joden een einde zou nemen, en ze naar Romeinen 11 in 't Koninkrijk van God zouden ingaan”.
Hagenbach Dogmengeschiedenis, blz. 304-305.
Ook dr Bavink bevestigt deze algemeenheid van de verwachting van de duizendjarige Christusregering vóór de overwinning door Constantijn, in de uitspraak dat zij losgelaten werd “door de veranderde toestand van de kerk, die de wereldmacht overwonnen had en zichzelf hoe langer hoe meer voor het Godsrijk op aarde hield”. Ger. Dogmatiek IV.11,3, Curs. Berkhoff.
Wij zien tevens in deze uitspraken, die te meer klem hebben, omdat ze van twee zeer geachte mannen zijn, die zich helaas geroepen hebben geacht de ver-wachting van de Christusregering te bestrijden — evenwel voor ons niet overtuigend, omdat die hele bestrijding geschiedt van uit een niet uit de Heilige Schrift opgebouwde, maar tegenover de Heilige Schrift opgerichte menselijke stelling —
('Men leze Bavinks Ger. Dogmatiek § 55, 2, en daarna de aanhef van 3, "Deze Messiaansche verwachtingen des Ouden Testaments dragen, gelijk ieder terstond inziet, een zeer eigenaardig karakter; zij bepalen zich tot eene toekomstige zaligheid op aarde." dan ziet men eerst de machtige invloed van het profetisch Woord, en daarna… de machtige invloed van Augustinus, waarvoor het eerste dan moet zwichten. Wij wensen ons te laten leiden door het eerste, en door de tweede alleen zoals b.v. in de leer van het zalig worden door Christus, zolang hij spreekt naar de Heilige Schrift'.)
1. de veranderde geestesgesteldheid die ook — in be-trekking tot de Gemeente van het Nieuwe Verbond — het woord van Mozes van kracht deed worden: Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit, Deuterono-mium 32.15a. 'Adolf von Harnack, 07-05-1851 — 10-06-1930, “Dogmen Geschichte”, 4e Aufl. 1910, I, s. 187, zegt hiervan: Het Chiliasme - de benaming is niet geheel passend op de inhoud — [von Harnack vindt dus de naam chiliasme evenals wij niet gepast voor de verwachting van de Christusregering; veeleer past die naam voor de uitwassen; wij wijzen die dan ook met beslistheid af, omdat hij te kennen geeft, dat “het duizendjarig rijk” uitgangspunt, middelpunt en doelpunt van ons hele geloof is; dat zou wel ongelukkig wezen: dát is voor ons de Drieënige God Zelf! Maar de verwachting van de Christusregering is voor ons een heerlijk onderdeel van ons christelijk geloof, dat we door de Heilige Geest, in de gemeenschap met onze gezegende Profeet Priester en Koning, en door Hem met “onze Vader, Die in de hemelen is”, in de Heilige Schrift hebben mogen vinden, en waarin we ons voor de toekomst van het Koninkrijk Gods mogen verlustigen! —] openbaart zich overal, waar het Evangelie nog niet verhelleniseerd is (d. i. nog niet door de Griekse geest verdogmatiseerd) en mag als een hoofdbestanddeel van de oudste Evangelieverkondiging gelden. Daarin lag een deel van de kracht van het Christendom in de eerste eeuw na Christus. Daartoe behoort de gedachte van een laatste, weldra aanbrekende vreselijke strijd met de wereldmacht, het geloof aan de spoedige wederkomst van Christus, de overtuiging dat Christus na de overwinning over de wereldmacht, een heerlijk rijk op aarde zal stichten, de heiligen tot deelname aan dit rijk opwekken, en aan het eind daarvan alle mensen richten zal.”, Curs. Berkhoff. Zelfs een zo neutrale Encyclopedie als de Winkler Prins, 4e dr., V, blz.139, le kol., zegt ”dat de Gnostieken de Alexandrijnse School en de Roomse clerus het geloof van het volk in het duizendjarig rijk niet konden overwinnen. Dit kon eerst geschieden, toen de lijdende een strijdende Kerk was geworden” Deze invloed op de hele Westerse Kerk is zó groot, dat ook de Hervormers zich er niet van hebben kunnen losmaken, Calvijn wel het allerminst, en dat nog heden ten dage de Gemeente van Jezus Christus zwoegt onder het juk — zij acht dit echter dikwijls een kroon! — van het “Romeinse imperium”. Durch Augustinus entschied sich das kirchliche Schicksal dieser Lehre”, Luthardt, Komp. Dogm., Elfte Aufl., s. 410-411. R. Seeberg: Lehrbuch der Dogm. geschichte, 3te Aufl. 1913, II s. 398: “Dieser Priesterkönig ist der stille Pabst der Abendländer gewesen, dessen Geist die Kirche wirklich regiert hat.” In een noot voegt von Harnack er bij: “Hoe ver hij daarin is gegaan, blijkt duidelijk uit zijn 20e boek, waarin hij niet weinige plaatsen die kennelijk betrekking hebben op de wederkomst van Christus, op de tegenwoordige tijd als reeds vervuld toepast”. Zo komt hij tot de consequentie, die Augustinus’ op-vatting mee brengt: “Stond het eenmaal vast, dat het duizendjarig rijk reeds gekomen was, zo was daarmee de Kerk op de troon van de wereldheerschappij verheven, Curs. von Harnack; want dit rijk is een rijk van de heerschappij van Christus, Curs. von Harnack. Christus regeert echter tegenwoordig slechts door de Kerk“, Curs. Berkhoff. Augustinus vond de vervulling van Openbaring 20.4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aangebeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang.
in de Kerkelijke overheden, die de macht van de bindings- en ontbindingssleutelen bezitten, zo ook in de Clerus. De Civitate Deï XX, 9, Curs. A. von Harnack. Zie dit citaat Harnack: “Dogmen Geschichte”, III, blz. 150-151 “Het zwaartepunt werd van de komende verlossing in het Koninkrijk Gods naar de verlossing, die is gebeurd speciaal in de zoendood van Christus verlegd. De kerk wordt heilsinstituut dat door de mededeling van de bovennatuurlijke genade verlost. De eschatologische verwachting verzwakte. De kerk werd het koninkrijk Gods (De civitas Deï) op aarde. Het is vooral gelijk bekend is, Augustinus, die deze opvatting verdedigt en ingang doet vinden.” J.C. Wissing, als boven, blz. 134. »Prof Dr G. Quispel zegt in Oosthoeks Encyclopedie: Als schrijver van talloze werken is Augustinus het sterkst in zijn dogmatische, ethische en apologetische werken en het zwakst door resp. geen en weinig kennis van Hebreeuws en Grieks in zijn exegese. Wijst Augustinus antropologie het platonisch dualisme ten dele af, in zijn beroemde De Civitate Dei (= over de staat van God), laat hij vanaf de aanvang van de schepping een rijk van God en een satanisch rijk strijden, hetgeen men mag zien als een restant van zijn vroegere manicheïsche gnosis« (dcb) l. de Geest van de Heere was van de Kerk reeds zeer aan het wijken. Dát hadden de Montanisten, die overigens spoedig doorvloeiden niet zo mis en dat is uit het verloop van de Kerkgeschiedenis van Augustinus tot de Hervorming wel gebleken. Dat mocht wel wat meer worden bedacht. Of wordt “de boom niet uit zijn vrucht gekend?” Als de Kerkbeschouwing van Augustinus de ware is geweest, hoe is het dan te verklaren, dat juist de aanvaarding van deze, over de Kerk van de eeuwen de dood heeft gebracht? De Heilige Geest onthield haar Zijn Goddelijke sanctie door Zijn Tempel te nemen in die mystieke zielen (anders dan mysticistische), van wie de namen en geschriften nóg bij alle ware gelovigen zo geliefd zijn en die dikwijls in de eenzaamheid, soms achter kloostermuren, zoals Bernard van Clairvaux en Thomas á Kempis, gingen zoeken, wat in de officiële Kerk bijna niet meer te vinden was. En in zulke tijden komt altijd het Rabbinisme op, zoals in de tijd van Jezus’ omwandeling, in de Kerk van het Oude Verbond. Ook nu, als een niet te verwaarloze teken van de tijd, de Kerk van het Nieuwe Verbond bedreigt, met uitwendige zaken. Welnu: Augustinus was “de grote Rabbijn”; aan zijn woord werd door de kerk hoger gezag verleend, dan aan het Woord van God. 2. Augustinus' stelling: wij zijn het Israël van God met al haar consequenties, was geheel naar het hart van de kerk gesproken in de dagen van de overgang van Constantijn tot het Christendom. De kerk werd van “een door de wereld verdrukte” tot “de wereld regerende” kerk. En tegelijk “ een met de wereld vervulde ” kerk. De overgang van Constantijn bracht weinig of geen verandering in zijn eigen werelds en zinnelijk leven, zodat hij zich jarenlang niet wilde laten dopen, omdat hij van zijn lievelingszonden geen afstand wilde doen. In de heidense machten, vooral Turk en Arabier zag Augustinus de antichrist die nu door Christus — N.B. door een man als Constantijn … dat was dan de luisterrijke openbaring van de Christus-Triumfator in Openb 19.11-21! — tenonder was gebracht; Dàt was de binding van de satan en het duizendjarig rijk, waarom hij dan ook zei dat in het jaar 1000 na Christus het laatste oordeel zou plaats hebben ! Men heeft er zo dikwijls triomfantelijk op gewezen dat de godvruchtige Bengel »Men bestudere zijn “Gnomen N.T.” op Openbaring 20«, (die overigens op dezelfde Bijbelse gronden als wij, geloofde aan de komende periode van de Christusregering) meende uit de verschillende getallen van de Openbaring, vergeleken met Daniël te mogen opmaken dat Christus in 1836 op de wolken zou verschijnen met Zijn Koninkrijk. »De godzalige Bengel blijve ons “een baken in zee”. Want hij is helaas verleid op het moment dat, mede door zijn invloed als Professor in de Theologie en zijn bijzondere godsvrucht, kerkelijk Duitsland op het punt stond hem in zijn eschatologische Schriftbeschouwing te volgen om uit te spreken, dat hij in 1836 de Wederkomst van Christus verwachtte. Het falen van die berekening heeft toen de aandacht helaas afgeleid van zijn overige opbouwende eschatologische arbeid, en zijn vergissing in een fel licht geplaatst. Hij heeft niet tevergeefs vóór zijn sterven (1752) gezegd: “Ik zal geloof ik zeer vernederd worden; daarna zal de waarheid overwinnen” (Dr Oscar Wächter [vertaald door B. J. Adriani]: “Joh. Albr. Bengel”, blz. 671). Hoeden wij ons voor de poging om “dag en uur” te bepalen, maar ook voor “het-niet-kunnen-onderschei-den-van-de-tekenen van de tijden”« »Soms zegt hij wel: de 1000 jaren zijn heel de tijd tussen Christus’ komst en wederkomst, waaruit men zou opmaken dat hij het getal niet letterlijk neemt Maar de Kerk van de Middeleeuwen verwachtte, op grond van wat Augustnus gezegd had, toch over de hele linie in het jaar 1000 of omgeving Chritus' komst op de wolken. Zo erkent ook de geleerde, overigens het Chiliasme veroordelende, Corrodi: “Critische Geschichte des Chiliasmus”, 2e Aufl 4e Bde., Zürich 1784« Feitelijk is door die vergissing, Augustinus´ systeem onhoudbaar gebleken. Doch men schijnt het toch te mooi te vinden — het is ook erg strelend voor ons “kerkelijk” vlees! — om het los te laten. Men heeft er nu dit op gevonden: Openb. 20 leert ons dat er een tijd zal zijn dat de Kerk niet vervolgd wordt, daarom … zijn wij nu in “het duizendjarig rijk!” Dat het gesteld wordt na de antichrist, van wie men toch moet erkennen dat hij nog niet gekomen is, verzwijgt men dan natuurlijk. (lijn: dcb) Doch afgedacht daarvan kunnen de Augustiniaanse argumenten op zichzelf bezien, de toets van de Heilige Schrift niet doorstaan. → begin 3. De argumenten van Augustinus aan de Heilige Schrift getoetst Om de geheel bijzondere plaats, die Augustinus in de bestrijding van de verwachting van de letterlijke vervulling van de profetie van de Christusregering heeft ingenomen, willen wij opdat men te beter over deze dingen zal kunnen oordelen, diens argumenten zo breedvoerig mogelijk meedelen. We vinden die in zijn hoofdwerk: “De Stadt Gods”. Omtrent “de duizend jaren” van Openb. 20 zegt hij:
“Dat God die duizend jaren genoemd heeft met die manier van spreken, door hetwelk een deel betekend wordt voor het geheel, of anders echt duizend jaren voor alle de jaren dezer wereld gesteld heeft, opdat door een volkomen getal betekend zou worden de volheid van de tijd. Want het getal van 1000 maakt een volvierkante blokgedaante door het getal van tien. Want tien vermenigvuldigd tienmaal, maakt honderd hetwelk een vierkante gedaante is, maar plat. Maar opdat het omhoog klimme en vierkante dikte krijge, zo wordt weer honderd tienmaal vermenigvuldigd en alsdan maakt het duizend. Voorts indien zelfs honderd op enigerlei wijze soms voor algemeenheid gesteld wordt; zoals daar is dat wat de Heere beloofd heeft aan hen die al het zijne verlaat en Hem navolgt, zeggende: “Hij zal honderdvoud in deze wereld ontvangen”, hetwelk de Apostel, enigszins verklarende, aldus zegt: “als niets hebbende, en alles bezittende”. Dit stelde hem natuurlijk bij de verklaring van Openbaringen 20.1-6 En ik zag een engel neerdalen uit de hemel met de sleutel van de afgrond en een grote ketting in zijn hand.
voor grote moeilijkheden, die blijken uit hetgeen hij zegt over “het gebonden zijn van satan gedurende de duizend jaren”:
2 En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem voor duizend jaar, 3 en wierp hem in de afgrond, en sloot hem daarin op en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer zou misleiden, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen zouden zijn. En daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten. 4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aangebeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang. 5 Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de éérste opstanding. 6 Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de éérste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang”. “En heeft hem gesloten in de afgrond, en verzegelde die boven hem”. “Hij heeft hem gesloten” is zoveel gezegd, als heeft hem verbod gedaan, teneinde hij niet zou mogen uitgaan, dat is: overtreden zulks hem verboden was. En aangaande dat hij daarbij gevoegd heeft: “en heeft verzegeld over hem”, daarmee dunkt mij dat hij betekend heeft, hoe dat hij gewild heeft dat het verborgen zou zijn, wie er behoren tot het deel van de duivel, en wie er niet toe behoren. Want dit is in deze wereld geheel verborgen, want die daar schijnt te staan is onzeker of hij niet zal vallen. Nu door de band en opsluiting van dit verbod wordt de duivel verhinderd en weerhouden om die volkeren niet te verleiden, welke tot Christus behoren, die hij nochtans tevoren verleid heeft en vasthield. “Want God heeft deze volkeren verkoren vóór de grondlegging van de wereld, om deze te verlossen van de macht van de duisternis en over te voeren in het rijk van de Zoon van Zijn heerlijkheid”, zoals de Apostel spreekt. Want wie van de gelovigen weet niet hoe dat hij nu wèl volken verleidt en met hem trekt in de eeuwige straf, maar nimmer hen die gepredestineerd zijn ten eeuwige leven?… zo dan, op deze wijze is de duivel gebonden en gesloten in de afgrond om nu niet te verleiden de volken, waaruit de Kerk bestaat”. XIXe Boek, cap. VII
“Daar nu, terwijl de duivel gebonden is duizend jaren, zo regeren de heiligen met Christus deze duizend jaren, welk zonder twijfel ook op dezelfde manier te verstaan is, nl. van die tijd “die daar is van Zijn eerste
komst”....(Dan volgt een betoog, dat “het Koninkrijk van de hemelen” daadwerkelijk is verschenen in de Kerk van het N.T., natuurlijk de Roomse Kerk!) en dan gaat hij verder: En zo komt hij er dan toe, om die opstanding niet op te vatten als een gebeurtenis aan het begin van het duizendjarig rijk, maar ze uit te strekken over “al die duizend jaar”, d. i. over de hele duur van deze wereld, d.w.z. vanaf de komst van Christus in het vlees tot op Zijn komst op de wolken, en ze dan te vergeestelijken in “de wedergeboorte van de gelovigen”: "Zo dan zij die vreemd zijn van het kwaad van de ongelovigen, hetzij dat zij nog in dit sterfelijke vlees leven, of dat ze overleden zijn, regeren met Christus, nu in deze tijd reeds op een zekere manier en wijze gepast zijnde voor die tijd, welke tijd deze gehele tijd door duurt, die door het getal van duizend jaar hierboven werd aangegeven. “Maar de anderen van hen hebben niet geleefd”; want het is nu het uur “dat de doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven”. Maar de anderen van hen zullen niet leven." »XIXe Boek, cap. IX« “Want die volken die Hij noemt Gog en Magog, moet men zo niet nemen alsof die dezelfde zouden zijn als zekere barbaarse mensen, gesteld in enige hoek van de aarde, of dat het ook zouden zijn de Geten en Massageten, gelijk als sommigen menen, gezien de eerste letters van deze namen, of dat het ook zouden zijn enige andere volken, uitheems en afgezonderd van het Roomse recht. Want er wordt te kennen gegeven, hoe dat deze volken zijn overal door de hele wijde wereld, zo wanneer daar gezegd is: De volkeren, die in de vier hoeken van de aarde zijn, en deze verklaart hij daar te zijn: Gog en Magog… zo zijn het dan die volken, inwelk wij boven verstaan hebben, dat de duivel evenals in een afgrond besloten is” (waaronder dus Augustinus verstaat: de niet uitverkoren mensheid; dàt is de Gog en Magog, en deze zijn de afgrond, waarin de duivel besloten is. »XIXe Boek, cap. XI« Enerzijds, ja dan zijn ze raak (zeer juist, Berkhoff), omdat ze het vlees van de zondaar strelen. Rome beriep zich immer graag op Augustinus. Elk Rooms pastoor praat Augustinus nog na. Maar anderzijds dan is het wel diep beschamend voor de tegenstanders van het Chiliasme, dat men geen deugdelijker en Schriftuurlijker bewijzen weet aan te voeren”. »ds H. Bultema: “Maranatha”, tweede dr. Blz. 331-332« Ja, juist: “Schriftuurlijker”. Dit is dan ook de reden, waarom wij kort kunnen zijn in ons antwoord op Augustinus' argumenten. Hij blijft volstrekt in gebreke, om de door hem geponeerde stelling — genomen in de vergeestelijkings-methode tot uitgangspunt voor zijn verklaring van Openbaring 20, en in verband daarmee van de hele profetie van de Heilige Schrift — ‘de Kerk is nu Israël en aan haar wordt de profetie verder vervuld’, met de Schrift te bewijzen. Dit had zijn eerste werk behoren te zijn. Is die stelling doorgaande Schriftleer, dan mag zij ook gelden als “analogia fideï” (“overeenstemming van het geloof”), waarnaar de Schrift door haarzelf moet worden verklaard. Is zij dit niet, dan is het een zich gewaagd vergrijpen aan het Woord van God, wanneer men de Schrift naar deze vergeestelings-methode gaat verklaren, hetwelk dan wordt: verkráchten.(vet dcb) En nu doen wij een beroep op het gezond verstand, op het eerlijkheidsgevoel en bovenal op de eerbied van een ieder voor het Woord van God die bovenstaand betoog leest en we vragen: kunt u ons hier aanwijzen, wat wij onmogelijk kunnen vinden, nl. de Schriftuurlijke grond?
Augustinus heeft niet eens een poging gedaan, om zijn stelling met Paulus' uitspraak in harmonie te brengen! Wel beroept hij zich met opvallende ingenomenheid met zulk een bewijs op Rom. 11.11: “door hun (van de Joden) misdaad is de heidenen de zaligheid geworden”; maar hetgeen even letterlijk in datzelfde hoofdstuk geleerd wordt over de herstelling van Israël, laat hij gewoon terzijde liggen. En nu het “verklaren” van Openb. 20.1-6: * De Heere Jezus Zelf plaatst in Zijn Openbaring aan Johannes het duizendjarig rijk aan het einde van de bedeling van de Gemeente uit de volken; —Augustinus, naar zijn stelling, plaatst het aan het begin, en laat het duren, tot aan het einde. En hij doet dit zonder er enige Bijbelse grond voor aan te geven. * De Heere Jezus Zelf zegt, dat éérst het rijk van de antichrist zal komen, die in Jezus’ naam zal optreden en de hele wereld verleiden, voortgekomen uit “de grote afval” van de volken welke eerst de Christus hebben aangenomen »Openb. 13 verg. 2 Thess. 2.1-8 en Matth. 24.1-28« —Maar Augustinus, om zijn stelling te kunnen doen opgaan zegt, dat de antichrist reeds gekomen is en ten onder gebracht, voordat nog de geschiedenis van het Christendom begon. En dat, niettegenstaande de Schriftuurlijke kenmerken van de antichrist »2 Thes 2.4, Openb 13.2,3b,7 8a,11-12b,13,16-17, Matth 24.5« (zie teksten boven), in het geheel niet pasten op Arabieren en Turken, nog afgedacht daarvan dat de Schrift duidelijk spreekt van een persoonlijke »2 Thess 2.3b, Openb. 13:11,12,16;17.11 en 13; 19.19 en 20; verg. Dan. 9.27« antichrist en valse profeet. * De Heere Jezus Zelf zegt, dat satan straks niet meer uit zal kunnen gaan, om “de volken te verleiden”, waaronder door iedere lezer — zó duidelijk spreekt hier het Schriftwoord verstaan wordt de mensheid in het algemeen. —Maar Augustinus, zonder Schriftuurlijk bewijs te leveren, zegt: dit zijn “de uitverkoren volken”, of de Christelijke Kerk: die verleidt satan nu niet meer! ! * De Heere Jezus Zelf zegt, dat deze periode van de wereldgeschiedenis zal eindigen met en in grote tekenen in de natuur en in de volkerenwereld, waarin de Christus Gods de leiding zal nemen, om de weg te banen voor Zijn Rijk, en dat die tekenen hun hoogtepunt zullen hebben in het gericht van God over de antichrist en de achter hem staande wereldmacht, waaraan Hij dan onmiddellijk verbindt Zijn wederkomst »Openb. 6-19, Matth. 24.21-35« —Maar Augustinus gaat al deze Schriftuurlijke aanduidingen achteloos voorbij en plaatst de antichrist eeuwen terug en maakt hem alzo van die wederkomst los, om dan de gerichten, die Jezus' komst aankondigen, toch te laten staan bij die wederkomst. Dit is willekeurig handelen met de Heilige Schrift. Uit een bepaalde tendens! * De Heere Jezus Zelf zegt, dat satan “in de afgrond” geworpen zal worden, ja besloten en verzegeld. —Augustinus zegt zonder enig bewijs, dat we dit moeten verstaan van “de volken”, d.i. van de mensen in de volken, die zich niet bekeren. → Hoe is het mogelijk dat juist zij, die anders zo tegen vergeestelijken zijn hem om dit “vernuft” zo prijzen! * De Heere Jezus Zelf zegt dat ná Zijn wederkomst op de wolken de door Hem opgewekte heiligen met Hem zullen regeren. Openbaring 20.1-6 En ik zag een engel neerdalen uit de hemel met de sleutel van de afgrond en een grote ketting in zijn hand.
in verband met
Openbaring 20.1-62 En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem voor duizend jaar, 3 en wierp hem in de afgrond, en sloot hem daarin op en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer zou misleiden, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen zouden zijn. En daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten. 4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aangebeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang. 5 Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de eerste opstanding. 6 Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang.> 11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd getrouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een naam, die opgeschreven was, en die niemand kent dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn naam luidt: Het Woord van God. 14 En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos. 15 En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God. 16 Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. 17 En ik zag één engel dicht bij de zon staan, en hij riep met luide stem naar alle vogels die hoog aan de hemel vlogen: Kom en verzamel u voor het avondmaal van de grote God, 18 om te eten vlees van koningen, en vlees van oversten over duizend, en vlees van machtigen, en vlees van paarden en van hen die daarop zitten, en vlees van alle vrijen en van slaven, kleinen en groten. 19 En ik zag het beest en de koningen van de aarde en hun legers bijeenverzameld om oorlog te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn leger. 20 En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt. 21 En de overigen werden gedood met het zwaard van Hem Die op het paard zat, namelijk het zwaard dat uit Zijn mond kwam. En alle vogels werden verzadigd met hun vlees.> —Maar Augustinus leert, zonder enig bewijs uit Gods Woord, dat deze opstanding reeds geschied is in de wedergeboorte, en dat wij die wedergeborenen hebben te zien in de Christelijke Kerk. En dat “Christus dáár nu reeds met en door Zijn heiligen regeert, nl. in het kerkelijk ambt”; waarmee hij de grondslag legde voor de Pauselijke hiërarchie. (Let op het voortdurend in zijn werken terugkerend grondleggend beginsel: het steeds veruitwendigen van de Kerk. Wat leidt tot het vereenzelven van de onzichtbare met zichtbare kerk. Ja zelfs: van Christelijk volk met wedergeborenen). »Hoezeer Augustinus overal de Kerk zoekt en daarom vindt, zou uit tal van citaten uit zijn werken aangetoond kunnen worden. Eén bewijs er van: bij Haggaï 2.10: “Want aangezien door de vernieuwde plaats, de Kerk is voorgebeeld, welke zou gebouwd worden door Christus, zo mag hetgeen met hetwelk gezegd is: “Ik zal vrede aan deze plaats geven”, op geen andere wijze verstaan worden dan aldus: nl. aan degene, dewelke die plaats voorbeeldt of betekent.” »XVIIIe Boek, cap. XLVIII« Op deze wijze is er geen exegese meer nodig (vooral als we letten op het apodictische: zo mag het op geen andere wijze verstaan worden!); men heeft alleen de Kerk als een passepartout op alle profetieën te leggen!« De ervaring heeft altijd geleerd, en leert ons nog iedere dag, dat zo men eenmaal dit kerkbegrip is toegedaan, wel snakt naar aardse grootheid en glorie, maar niét dorst naar de levende God. Dit kerkbegrip is de dood voor de levende hoop, het ware verlangen, het echte heimwee. Zodra men deze beschouwing is toegedaan, legt men de pelgrimsmantel af en de pelgrimsstaf terzijde, want dan is men reeds thuis. Hier verliest men het doel van de kerk uit het oog en meent men, dat het de roeping van de kerk is, om de Maatschappij zo niet de hele wereld te bekeren, reformeren of regeren. Bij deze beschouwing beperkt men zijn blik tot het verleden en het heden, en verliest men het toekomstig werk van Christus uit het oog., Cursiveringen Berkhoff De satan moet bijzonder veel met dit stelsel zijn ingenomen, want het rekent nauwelijks met hem, en wat kan hem meer welkom zijn!” H. Bultema, a.b. blz. 331 → begin 4. Het conservatisme van de Augustiniaanse richting Neen, wij maken er haar geen verwijt van, dat zij conservatief is. Het blijkt uit deze bladzijden wel zeer duidelijk, dat wij daarin voor haar niet willen onderdoen. Met de ware gelovigen uit Israël zeggen we: “Ik heb uwe rede in mijn hart verborgen”; »Ps 119.11« en we willen graag luisteren naar het apostolisch vermaan: “Bewaar het goede pand u toebetrouwd”, 1 Timotheüs 6.20 en 2 Timotheüs 1.15, dat Paulus tot tweemaal toe zijn zoon Timotheüs toeroept. Dat is heilig conserveren! Echter niet als die huisvrouw, die zó graag pronkt, vooral tegenover vreemden met de rijen Weckflessen. Ze heeft er een hele kast voor laten inrichten, waarin zij de heerlijke jonge groenten heeft geconserveerd, maar die er juist daarom bijna nooit een, of het moet wel zeer noodzakelijk zijn, van opent. Het was wel niet goed, maar toch zeer begrijpelijk, dat een jongere zoon op een keer, toen zij weer met enige kijkers voor die geopende kast stond, en men om strijd die “heerlijke groenten” prees zich liet ontvallen: “Moeder, ik kan het niet meer uitstaan: u laat altijd die flessen met groenten zien, maar wij proeven ze nooit. Wanneer doet u er een open?” Zie, dan ontaardt het conserveren in conservatisme! En het valt niet te ontkennen, dat in betrekking tot ons onderwerp de Augustiniaanse richting zich hieraan nog steeds schuldig maakt. De Augustiniaanse richting heeft de heerlijke leer van de Toekomst van onze Heere geconserveerd, bewaard in een systeem en daarin houdt ze haar aan het grote huisgezin van de Kerk voor. Eten doet zij er van, alleen bij hoge nood, »zo erkent het ook het pas verschenen boek van ds H. Veldkamp: “In de schemering van Christus' wederkomst”« hetzij in het persoonlijk leven, het kerkelijk leven, of in verband met het maatschappelijk en staatkundig leven, zoals b.v. tijdens de grote wereldoorlog 1914-1919, en de griepepidemie die er tenslotte uit voortkwam. Maar waar is die Maranatha-stemming, op enkele gelukkige uitzonderingen na gebleven? Men toont echter die geconserveerde waarheid van tijd tot tijd aan “het huisgezin” en aan “de bezoekers”, een enkele maal ook aan de vijanden van de Kerk… doch bijna altijd geconserveerd. En dat hoeft, dat moet, dat mag hier in het geheel niet. De Gemeente van de Heere heeft zulk een wonder “land van bergen en dalen” van haar Koning ontvangen. “Een land dat water drinkt bij de regen van de hemel”, Deu 11.10 en 11, en waar de heerlijkste groenten en vruchten groeien. Alle jaargetijden door. Zodat zij in de verkwikkende schaduw en onder het genot van de edele vruchten van haar “Liefste, Die in het midden van die hof is als een appelboom onder de bomen van het woud”, Hoogl 2.3, en daar altijd verse groenten kan vinden, toebereid door de Heilige Geest, Johannes 16.13-14 Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen.
, eten en drinken “ hetgeen meer sterkt dan de uitgezochtste spijzen”,
Psalm 90.8a berijmd14 Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. " Uw gunst sterkt meer dan d’ uitgezochtste spijzen. “zoeter is dan honing en honingzeem”,
Psalm 19.11bLaat, met het licht, haar licht voor ons verrijzen; Zo zal ons hart op liefelijke wijzen, Uw goedheid, al ons ov’rig leven, prijzen. " en zoeter dan honing en honingzeem uit de raat. ,
vanuit en tot de centrale levensbron, “de verse en levende weg” Jezus Christus,
Hebreeën 10.20langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees," . Waarom laat de Kerk dan blijvend toe, dat “leringen, die geboden van mensen zijn”, dat land afsluiten? Dat doet men toch inderdaad, wanneer men het heerlijk toekomstperspectief van het profetische Woord niet aan de Gemeente geeft, maar wel enkele gedeelten er van, en die bovendien met behulp van logica en scholastiek onderbrengt en bewaart in een systeem, waarin men nog wel “de smaak van Christus” proeft, maar bij lange niet, zoals Hij die ons kan en wil schenken uit “de grazige weiden, Psalm 23.2a, waarin Hij Zijn schapen voorgaat. Als wij dan ook zeiden, dat we in het conservatief-zijn voor deze richting niet willen onderdoen, dan bedoelen we dit in verband met het geheel bijzondere karakter van hetgeen we hebben te bewaren, nl. “het levende en eeuwigblijvende Woord van God, 1 Petrus 1.23 u, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God .
Het “conserveren” is hier niet “inmaken”,
Mattheüs 15.6En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt , maar “het Woord uit de mond van God horen”,
Ezechiël 33.7En u, mensenkind, Ik heb u aangesteld tot wachter over het huis van Israël. U zult een woord uit Mijn mond horen en u moet hen namens Mij waarschuwen .
“Dat Woord bewaren in mijn hart”
Daniël 7.28Hier is het einde van deze woorden. Wat mij, Daniël, betreft -mijn gedachten verschrikten mij zeer, en mijn gelaatskleur veranderde. Deze woorden bewaarde ik echter in mijn hart .
“Dat Woord horen en het doen”
Mattheüs 7.24 en 27Daarom, ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, die zal Ik vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op de rots gebouwd heeft; .
1 Johannes 2.1427 en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het stortte in en zijn val was groot. Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt overwonnen . “Het Woord van God blijvend in ons hebben”,
“niet toedoen en niet afdoen van de woorden van het boek van deze profetie”
Openbaring 22.18 en 19Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort. Als iemand iets aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn. .
Zó wensen wij conservatief te zijn, en zó behoren allen conservatief te zijn, die belijden dat wij in de Heilige Schrift bezitten “het waarachtige en volkomen Woord van God”.19 En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens, en van de heilige stad, van de dingen die in dit boek geschreven zijn. Maar in het conservatisme, welk zó blijft staan bij het stelsel, waarin de waarheid of een waarheid van God samengevat is, leeft iemand — zonder dat men er dikwijls zelf bewustzijn van heeft — meer bij dat stelsel dan bij het Woord van God. Wat blijkt uit de gewoonte om bij een verschil tussen het Woord van God en het stelsel, steeds het eerste naar het laatste te verklaren. Dàt is naar het Woord van God een van de grootste zonden, Mattheüs 15.8-9 Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; .
Israël heeft zijn Messias er door gekruisigd! : Wij hebben uit DE WET d.i. hier het versystematiseerde Woord van God gehoord, enz:… en hoe zegt U, enz.,
Johannes 12.349 maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn Wij hebben uit de wet gehoord dat de Christus tot in eeuwigheid blijft. En hoe kunt U dan zeggen dat de Zoon van de mensen verhoogd moet worden? Wie is die Zoon van de mensen? .
Maar waarom zo vraagt men, hebben dan de Hervormers die toch tot het Woord van God terug wensten te keren — als Augustinus hierin het Woord van God krachteloos maakte door zijn stelsel — deze niet voorbijgestreefd in hun teruggang en zich geheel door de Schrift laten leiden? Hiervoor zijn verschillende redenen. De voornaamste zal wel zijn, dat zij door de Heere niet speciaal op het terrein van de Eschatologie, evenmin als op dat van de Theologie en Christologie, maar veel meer op dat van de Soteriologie (de leer van de weg van de zaligheid) en van de Ecclesiologie, (de leer van de Kerk) geroepen werden tot een reformatietaak. Een taak waaraan dan ook hun naam, door de genade van God, altijd verbonden zal blijven. Als wij dit in het oog houden, kunnen wij het goed begrijpen, dat zij zich op het terrein van de “laatste dingen” zo weinig hebben bewogen. Als wij dit niet in het oog houden, beroepen wij ons zonder reden op hen, om de verwachting van de Christusregering te bestrijden. Toch zijn er ook bijzondere redenen. Van Luther is bekend dat hij in de aanvang van zijn reformatorisch optreden zeer welwillend stond tegenover de letterlijke opvatting van de profetieën. Vooral in een betoog door hem geschreven tegenover een beschuldiging op de Rijksdag: “Dat Jezus Christus een geboren Israëliet is geweest” en nog meer in een predikatie op de Stefanusdag 1521, heeft hij zich in die geest uitgelaten. In deze preek zegt hij letterlijk: “Zo is het dan zeker, dat de Joden nog tot Christus zullen zeggen: “geloofd zij Hij Die daar komt in de naam van de Heere”. Dat heeft ook Mozes verkondigd: in 5 Mozes (=Deuteronomium 9.27-29) Denk aan Uw dienaren, Abraham, Izak en Jakob; schenk geen aandacht aan de hardleersheid van dit volk, naar zijn goddeloosheid, en naar zijn zonde; ; evenzo
Hosea, 3.4-528 anders zal het land waar U ons uit geleid hebt, zeggen. Omdat de HEERE hen niet kon brengen in het land waarover Hij tot hen gesproken had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid, om hen te doden in de woestijn. 29 Zij zijn toch Uw volk en Uw eigendom, dat U met Uw grote kracht en met Uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid! Want de Israëlieten moeten veel dagen zonder koning en zonder vorst blijven, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod en afgodsbeelden. :
Deze uitspraken mogen niet verstaan worden dan van de tegenwoordige Joden; want zij zijn tevoren nooit geheel zonder vorsten, profeten, priesters, zonder leraars en wet geweest. Sint Paulus,
Romeinen 11.25-265 Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HEERE, hun God zoeken en David hun koning. Zij zullen zich in diep ontzag tot de HEERE en Zijn goedheid wenden in de dag van Zijn tweede komst *. * letterlijk: aan het einde van de dagenWant ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan.
stemt ook hiermee overeen. God geve dat de tijd nabij is, waarin deze onze hoop zal worden vervuld. Amen. Verg. Luthardt “Letzten Dingen”, s. 108 en 109 26 En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat. De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. Maar later is Luther, door het drijven van de Wederdopers, die “het duizendjarig rijk” met geweld wilden verwezenlijken, tot geheel andere gedachten gekomen, waarom de Augsburgse Confessie zeker het Chiliasme verwierp. Toch stond over het algemeen de Lutherse Kerk weldra zeer mild tegenover de letterlijke opvatting van de profetieën. Men denke aan latere mannen uit haar midden als Spener, Bengel, Lavater, Jung-Stillung, Oetinger, Hofmann, Delitzsch, Kurtz e.a. Wat Calvijn betreft onderschrijven wij geheel het woord van Da Costa: “Dat die invloed van het vrije Schriftonderzoek, zich niet zo ver heeft uitgestrekt, om het van Rome en Kerkvaders ontvangen (volgens andere uitspraken van Da Costa bedoelt hij Augustinus c.s.) spiritualistische verklaring (=vergeestelijking) van Israëls profeten te verdrijven, blijkt uit de geschiedenis van de Christelijke Godgeleerdheid”, curs. Da Costa. Pas later breekt de dag aan waarop bij de gelovigen uit de volken zou worden erkend dat een uitleg , curs Berkhoff, die de straffen en oordelen over Israël, curs Da Costa, letterlijk wil verstaan, en de zegen en belofte op allegorisch-geestelijke wijze uitsluitend toeëigent aan de Gemeente, curs Da Costa, voor 't minst door eenzijdigheid zondigt, en in lijnrechte tegenspraak staat met de wijze van uitleg van oudtestamentische beloften, van de Heere Jezus als van Zijn Apostelen en Evangelisten…… En verder over Calvijn: Meer Romein en wijsgeer, dan Oosterling of dichter van natuurlijke aanleg, ontbrak het deze grote Hervormer inzonderheid aan een blik in de profetieën,curs Berkhoff diep genoeg om er Israëls toekomst uit te kunnen begrijpen. Die toekomst, noch afkomst van de Heiland uit dat, in allen opzichte alléén staande volk, werkte krachtig genoeg op zijn geest om hem, van hun langdurige en steeds voortdurende verharding, te vertroosten met de zo duidelijke en herhaalde verklaringen van de Schrift over hun nationale bekering, aanneming, en herstel. Da Costa: “Israël en de volken”, 2e dr. blz. 303-305, curs Berkhoff. De naam van Da Costa’s is door zijn onafhankelijke opstelling, zoals die van alle mannen van het Reveil, niet te verbinden aan enige kerkelijke arbeid in onze dagen. Het zou aanbeveling verdienen Da Costa’s werken te bestuderen en dit — onbevooroordeeld — aan het Woord van God te toetsen !! Ons inziens zal onze arbeid aan vrucht winnen als wij ons ècht naar Da Costa en het Reveil zouden richten ! ! (dcb) (Dit aanhangsel is zeer uitgebreid, daarom wordt volstaan met het geschrift 'Gedachten over de Heilige Openbaring' van Prof Antonius Driessen, 1684-1748, leraar van Alexander Comrie, (dcb)) Een artikel in het katholieke Weekblad De Nieuwe eeuw van 29 Oktober 1925: “het Chiliasme” zegt: “De voortwoekerende giftplant van het Chiliasme leeft nimmer en zal ook nooit op katholieke erf kunnen tieren, waarvoor verschillende oorzaken zijn aan te wijzen. De niet het minst betekenende is, dat de H. Kath. Kerk het boek van de Apocalyps hield buiten het bereik der geen dode talen kennende leken.” En dan even verder de andere reden: “Vooral Augustinus (dit schijnt toch maar voor vele kerkelijke autorteiten zijn hoofdverdienste te zijn! Berkhoff ), heeft de zonderlinge dromen van de Chiliasten ernstig en afdoende bestreden, zó zelfs dat na zijn protest het Chiliasme eeuwenlang het hoofd niet weer opstak”., curs Berkhoff. Wat we lezen op blz. 255 IIe Deel van “E Voto”, vinden we letterlijk in dit Roomse blad! Hoe “broederlijk” trekt men toch op tegen het Chiliasme! Spreekt dit geen boekdelen ! De tekst vlgs E Voto: H Hoekstra, a.b. blz. 26.
Ook de twee grote Gereformeerde theologen van de vorige eeuw, Dr A. Kuyper en Dr H. Bavinck houden zich helaas aan Augustinus. Wat deze laatste aangaat, wij noemden hem reeds enige malen, en gaven ons oordeel over de wijze van zijn argumentatie. Dr Kuyper maakt zich behalve een repetering van de overbekende, onbewezen argumenten zie: E Voto Dordr. II, blz. 252-289; van de verwachting van de komende Christusregering af, met de schampere opmerking: “De belijders van de Heere Jezus hebben alle eeuwen op aarde als een kleine kudde temidden van de wolven te verkeren, maar koesteren telkens weer hoop, alsof het hun welhaast gelukken zou, toch weer de machtigen in deze wereld te worden, en de wereld uitwendig te veroveren. Zo vaak deze hoop hun weer uit de hand geslagen wordt en de uitwendige glans van de kerk bezwijkt... komt dan telkens het chiliasme weer op”, curs Berkhoff. E Voto Dordr. II, blz. 258.
Nu weten wij het dus, waaruit de verwachting van de Christusregering opkomt: uit machtsbegeerte! Hoe durft iemand het te zeggen, die op zó in het oog lopende wijze gestreefd heeft, voor zijn kerk en partij, maar ook voor zichzelf, om “de machtige in de wereld”, althans in Nederland te worden! Maar afgedacht daarvan, wij spreken hier met diepe verontwaardiging uit dat — al zou zulk een kenschetsing passen op sommige excessen van het Chiliasme als Thomas Münzer en David Jorisz. — het hen, die de Christus-regering naar de Schrift verwachten, in geen deel te doen is. “Geen aardse macht begeren wij!” Nee, hierom en hierom alleen is het ons te doen: Christus moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten gelegd zal hebben 1 Corinthe 15.25. uitleg 1 Corinthe 15.1-12 Ieder echter in zijn eigen orde… (de opstanding van)
Waar het ons om te doen is ? Om de verhoring van de bede in “Het onze Vader”: 1 …Christus als Eersteling, daarna… (de opstanding van) 2 …wie van Christus zijn… (Alleen ‘wie van Christus zijn’ staan op, d.i. de eerste opstanding). Welke opstanding gebeurt, wanneer? 3 …bij Zijn toekomst… (d.i. Zijn parousia [parousia]). 4 …Daarná het einde… (ná Zijn Parousia en eerste opstanding=telos: einde periode Vrederijk) 5 …wanneer… (dan als) 6 …Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven,… (dit gebeurt … ) 7 …wanneer… (dan als) 8 …Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan… Een periode waarin Hij dus aardse heerschappij, machten en krachten tenietdoet. Hij is dus de steen, die alle koninkrijken — niet geleidelijk &mdash maar ineens vermaalt. Hij is dus ook de steen, die dàn, wat?: de hele aarde zal vervullen, Dan 2.35. 9 …Want…: (de reden, waarom Hij dàn Zijn koninkrijk aan de Vader overgeeft) 10 …Hij moet Koning zijn,… 11 …totdàt… (Zie ook Hand 2.34, 35 en Hebr 1.13) 12 …Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd. Oudvader Dr John Gill * 23-11-1697 † 14-10-1771 zegt over het regeren van de heiligen tijdens het Vrede-rijk: ‘We shall also reign with him; they reign with him now in the kingdom of grace; grace reigns in their hearts, where Christ, the King of glory, has entered, and has set up his throne, and where he dwells by faith, they being made kings and priests unto God by him; and they shall reign with him in his kingdom here on earth, for the space of a thousand years; and they shall reign with him in glory to all eternity’, see Rom 8.17. Commentaar Gill op 2 Tim 2.12a “Uw Koninkrijk kome”. En omdat we met beide voeten staan, en bovenal met ons hele hart liggen op het Woord van God, daarom geloven we zeker, dat eenmaal blijken zal, wat Jezus vóór Zijn lijden en sterven in het midden van Zijn apostelen tot de Vader zei: “Uw Woord is de waarheid”, Joh. 17.17.
In de Oude Kerk te Amsterdam hebben onze vaderen in gouden letters op het koorhek laten schilderen: “Men moet om Godes dienst en kenniss' reyn te houwen op 's Woords gront nu voortaan geen menschen instel bouwen” 1) ![]()
Willen wij ons aan die “gouden raad” houden? Dan plaatsen wij deze richting in haar verschillende nuanceringen voor dit dilemma: u moet uit de H. Schrift aantonen, dat zij de komende Christusregering, tussen de val van de antichrist en het laatste oordeel, niet leert; òf u moet met ons deze verwachting van heler harte gaan beleven, belijden en boodschappen, temeer “als u ziet dat de Dag nadert”, Hebr. 10.25. → begin 1) In 1681 werd het oude 16e eeuwse koorhek vervangen door het huidige hek. Het nieuwe hek is van eikenhout en werd geplaatst op twee stoeptreden. In de voorzijde van het fries staan de regels van kerkmeester Cornelis Schellinger: 't Misbruyck in Godes Kerck allengskens ingebracht Is hier weer afgedaen in 't iaer seventich acht Het jaar ‘zeventig en acht’ heeft betrekking op de alteratie in Amsterdam op 26 mei 1578 toen een nieuwe hoofdzakelijk protestante stadsregering werd gevormd. Aan de andere zijde van het fries op het koorhek staat de tekst die ds Berkhoff noemt: Men moet om Godes dienst en kenniss' reyn te houwen op 's Woords gront nu voortaan geen menschen instel bouwen. ![]() |