Genoemde tekesten:
Openbaring 12.18: En ik stond op het zand bij de zee.
Openbaring 13:
1 En ik zag uit de zee een beest opkomen, dat zeven koppen en tien horens had, en op zijn horens waren tien diademen, en op zijn koppen een gods lasterlijke naam.
2 En het beest dat ik zag, leek op een panter, en zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht.
3 En ik zag een van zijn koppen als dodelijk gewond,
{dodelijk gewond-Letterlijk: geslacht.} maar zijn dodelijke wond werd genezen. En de hele aarde ging het beest met verwondering achterna.
4 En zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest macht gegeven had. En zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is aan dit beest gelijk? En wie kan er oorlog tegen voeren?
5 En het werd een mond gegeven om grote woorden en gods lasteringen te spreken, en het werd macht gegeven om dit tweeënveertig maanden lang te doen.
6 En het opende zijn mond om God te lasteren, om Zijn Naam te lasteren en Zijn tent en hen die in de hemel wonen.
7 En het beest werd macht gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen en om hen te overwinnen, en hem werd macht gegeven over elke stam, taal en volk.
8 En allen die op de aarde wonen, zullen het aanbidden, althans van wie de namen niet zijn geschreven in het boek des levens van het Lam Dat geslacht is, van de grondlegging van de wereld af.
9 Indien iemand oren heeft, laat hij horen.
10 Als iemand in gevangenschap voert, die gaat zelf in gevangenschap. Als iemand met het zwaard doodt, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de volharding en het geloof van de heiligen.
11 En ik zag een ander beest opkomen, uit de aarde, en het had twee horens, als die van het Lam, maar het sprak als de draak.
12 En het oefent al de macht van het eerste beest voor zijn ogen uit, en het maakt dat de aarde en zij die er wonen het eerste beest aanbidden, waarvan de dodelijke wond genezen was.
13 En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel laat neerkomen op de aarde, voor de ogen van de mensen.
14 En het misleidt hen die op de aarde wonen door middel van de tekenen die het gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. En het zegt tegen hen die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest dat de wond van het zwaard had en weer levend werd.
15 En hem werd macht gegeven om een geest te geven aan het beeld van het beest, opdat het beeld van het beest zelfs zou spreken, en zou maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden.
16 En het maakt dat men aan allen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en slaven een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd,
17 en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of de naam van het beest of het getal van zijn naam.
18 Hier is de wijsheid. Wie verstand heeft, laat hij het getal van het beest berekenen, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderdzesenzestig.
2 Thessalonisenzen 2.1-8:
En wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de komst van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem,
2 dat u niet snel aan het wankelen wordt gebracht of verschrikt, niet door een uiting van de geest, niet door een woord, en ook niet door een brief die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn.
3 Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is,
4 de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet.
5 Herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was?
6 En u weet wat hem nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
7 Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is.
8 En dan zal de wetteloze geopenbaard worden. De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst.
Mattheüs 24.1-28:
En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
2 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.
3 Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?
4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt.
5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden.
6 U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; pas op, word niet verschrikt, want al die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde.
7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn en besmettelijke ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
8 Maar al die dingen zijn nog maar een begin van de weeën.
9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam.
10 En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten.
11 En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden.
12 En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.
13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
14 En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.
15 Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door
de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats - laat hij die het leest, daarop letten! -
16 laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.
17 Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om iets uit zijn huis te halen,
18 en wie op de akker is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet om zijn kleren te halen.
19 Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen!
20 En bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een sabbat.
21 Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.
22 En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.
23 Als iemand dan tegen u zegt: Zie, hier is de Christus of daar, geloof het niet;
24 want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zó dat zij - als het mogelijk zou zijn - ook de uitverkorenen zouden misleiden.
25 Zie, Ik heb het u van tevoren gezegd!
26 Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit; zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet,
27 want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het westen, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
28 Want waar het dode lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.