De restauratie door orgelbouwer J. de Koff

1. Een tijdperk van verval

Na de laatste stembeurt van Knipscheer in augustus 1891 werd er niets meer aan het orgel gedaan. De reden daarvan is onduidelijk. In de instructie van de toenmalige organist Dirk Hasselaar van den Spar, die sinds 1 december 1874 organist was, staat in artikel 9 "dat de organist nauwkeurig moet toezien of er ook enig lek of iets anders is, waardoor het orgel schade zou kunnen lijden. In dit geval, dan moet hij terstond ervan Kerkvoogden kennis van geven, en tevens van de gebreken die hij aan hetzelve heeft ontdekt. Ook moet hij de vloer van het Orgel behoorlijk schoonhouden, tevens als dat noodig is de klavieren bijschroeven".

In 1902 was het hoog tijd dat het orgel onder handen genomen zou worden. Na een voltallige vergadering van de kerkvoogden en notabelen onder voorzitterschap van de heer Karsemeijer en de heren H. Kroese en G. Niezing als kerkvoogden, werd besloten om de heer Witte, orgelmaker te Utrecht een opgave te laten doen. Doch door het overlijden van de heer Witte in juni 1902, stuurde mevrouw Witte de brief door aan één van de oudste bedienden, de heer J. de Koff.

2. De heer J. de Koff

Genoemde heer De Koff, geboren in 1863, was meesterknecht of bediende bij genoemde heer Witte te Utrecht. De heer De Koff kwam het orgel bezichtigen en gaf voor de gehele schoonmaak van het orgel, het beleren [onder de slepen], de vijf schepbalgen er uit nemen en opnieuw beleren de som op van f. 510,00. Bovendien kwam er f. 10,00 bij voor de orgeltrapper. In september 1902 begon men met het uit elkaar nemen van het orgel. Het pijpwerk werd op rekken in de consistoriekamer gelegd, schoongemaakt, wat stuk was gerepareerd en waar dat nodig was op stem gebracht (geïntoneerd).

De vijf schepbalgen werden er uitgetakeld en onder de toren opnieuw beleerd. In het orgel zijn toen geen veranderingen aangebracht. Er kwam alleen nieuw beleg op de klavieren, dat was voorheen ivoor. Veel van het ivoor was stuk of er afgevallen. Het ivoor op de toetsen moest plaats maken voor het nieuwe, nog niet zo lang ontdekte product celluloid...

Op 28 oktober 1902 werd het orgel weer in gebruik genomen met een bespeling door de heer H.F. Bos, de blinde organist van de Klaaskerk uit Utrecht. Het orgel bleef daarna bij De Koff in onderhoud.

3. De Meidinger windmachine

Op 15 oktober 1924 is er een Meidinger motor voor de windvoorziening in gebruik genomen. De motor werd bij de vijf schepbalgen geplaatst. Van die tijd af was er geen orgeltrapper meer nodig. De orgeltrapper moest tot die tijd betaald worden door de organist, hetgeen we nog kunnen lezen in de aanstellingsbrief van de organist H. Boxman van 24 maart 1906: "In de op 23 Maart 1906 gehouden Vergadering van Kerkvoogden en Notabelen is met algemene stemmen besloten u een vaste aanstelling te geven als Organist der Ned. Herv. Gemeente alhier, ingaande den 1ste April 1906 tegen een salaris van Honderd en Vijftig gulden per jaar, te betalen in vier gelijke termijnen elk bedragend f. 37,50 met dien verstande, dat de Orgeltreder voor uwe rekening is". De orgeltrapper was geen vrijwilligerswerk maar een betaalde functie binnen de kerk.

4. De kerkrestauratie van 1926-1928

Het interieur werd in de jaren 1926 tot 1928 ingrijpend gewijzigd. De kansel kwam onder het orgel te staan, waardoor het gehele bankenplan sinds 1582 drastisch werd veranderd. De kerk werd geheel ontpleisterd. Het natuursteen van scheibogen en zuilen van Drachenfelsgraniet op de hoge achtkantige basementen moest zichtbaar worden. Fresco's werden helaas van de pilaren gebikt en zijn zodoende verloren gegaan. Gelukkig bleven de fresco's, die achter de pleisterlaag op de muren zaten en ontdekt werden, behouden. Besloten werd om ook het orgel een fikse schoonmaakbeurt te geven en aan te passen aan de eisen van de tijd.

5. De orgelrestauratie van De Koff in 1926-1927

De kast werd als eerste het slachtoffer van de restauratie-schoonmaakijver. Het oorspronkelijk rood en groen moest verdwijnen voor blank eikenhout. Opnieuw werd opdracht gegeven aan de orgelbouwer J. de Koff om het orgel onderhanden te nemen. Vanaf 1903 was De Koff voor eigen rekening begonnen. De frontpijpen, vermoedelijk van Knipscheer, werden geheel vervangen door zwaardere pijpen, daar bij het spelen de oude pijpen "rammelden". Men had voorheen de frontpijpen al twee keer geschilderd en "verzilverd" om de pijp dikker te maken om het rammelen tegen te gaan. Uit de kast bovenin werden stukken hout gezaagd, waar in de plaats geprepareerd zink kwam, om voor het Bovenwerk een betere uitspraak in de kerk te verkrijgen. De oude Dulciaan met houten stevels werd vervangen door een Dulciaan uit Dirksland. De kosten waren f. 110,00 met inlevering van de oude Dulciaan. Van de Viola di Gamba 8' (een half register) maakte men een Vox Célèste 8' D. door de pijpen iets hoger te stemmen. De Mixtuur van het Bovenwerk verdween in de smeltkroes om plaats te bieden aan een Viola di Gamba over 3 1/2 octaaf. Het groot octaaf werd afgeleid met conducten uit de Holpijp 8'. De deling van alle registers van het Bovenwerk in bas en discant werd opgeheven door de desbetreffende slepen met elkaar te verbinden. Verder verdwenen de twee Afsluiters, voor Hoofdwerk en Bovenwerk. Die moesten vervallen omdat de kanalen anders kwamen te liggen, doordat de 5 schepbalgen waren verdwenen. Een magazijnbalg was er voor in de plaats gekomen vanwege de beperkte ruimte in de toren. De plaatsing van de trap was gewijzigd. De tremulant, voorheen een inliggende tremulant alleen voor het Bovenwerk, verviel en in de plaats kwam een opliggende tremulant in de toren, voor het gehele werk. De totale kosten bedroegen f. 1.172,00.

De dispositie van het orgel zag er in 1927 bij de oplevering als volgt uit:


Hoofdwerk (ondermanuaal):

Bourdon 16' B (C-d), Bourdon 16' D (es-f 3), Prestant 8', Holpijp 8', Octaaf 4', Roerfluit 4', Quint 3', Octaaf 2', Mixtuur 4 st. D, Mixtuur 3 st. B, Cornet 4 st. D, Trompet 8' B (C-d), Trompet 8' D (es-f 3)

Bovenwerk (bovenmanuaal):

Principaal 8', Holpijp 8', Viola di Gamba 8', Vox Célèste 8' D, Prestant 4', Fluit 4', Octaaf 2', Dulciaan 8'

Overige registers:

Koppel Hoofdwerk + Bovenwerk Bas, Koppel Hoofdwerk + Bovenwerk Discant, Tremulant, Ventil

Manuaalomvang van C-f 3, pedaal aangehangen aan het Hoofdwerk, omvang C-c 1


6. De ingebruikneming van het orgel

De restauratie van de kerk geschiedde in fasen en daarmee ook de ingebruikneming. Men is de kerk blijven gebruiken voor de zondagse erediensten gedurende de restauratieperiode. Men kerkte aanvankelijk in het koorgedeelte, dat afgeschut was. Voor de begeleiding van de gemeentezang werd gebruik gemaakt van een harmonium, geschonken door de welwillende medewerking van het bestuur van de zondagsschool Samuel.

In april 1927 kwam het orgel gereed. Het orgel werd nog niet gebruikt voor de eredienst, maar wel voor een orgelbespeling op 30 april 1927. De plaatselijke organist, H. Boxman, heeft toen een bespeling gegeven met oud-hollandse volksliederen. De opkomst was zeer goed. De zondag daarop, 1 mei 1927, is het orgel nog niet gebruikt voor de eredienst: er was nog geen toestemming voor gegeven! Pas zondag 8 mei 1927 klonk het orgel voor het eerst in de eredienst. Gezongen werden: Psalm 150, vers 1 en 2; Psalm 103, vers 2; Gezang 54, vers 5 (Evangelische Gezangen) en tot slot Psalm 146, vers 6.

Na het gereedkomen van de restauratie van de kerk werden kerk en orgel officieel in gebruik genomen op 5 februari 1928.Voor deze gebeurtenis waren 's middags om 15:30 uur de kaarsenkronen aangestoken met vetkaarsen, hetgeen een mooi gezicht was wat menig kerkbezoeker nooit eerder had gezien. De voorzitter van de restauratie-commissie J. de Raad, tevens burgemeester van Muiden, liet Psalm 103, vers 1 zingen. Vervolgens ging ds. Drijver uit Naarden voor in gebed. Daarna werd een Andante van Corelli gespeeld met viool en orgel. Mevrouw De Raad-Cramer, orgel en mejuffrouw De Raad, viool. Vervolgens sprak de voorzitter van de commissie over de bijeengebrachte gelden en het mooie kerkgebouw. Na nog meer toespraken en dankwoorden door het kerkbestuur werd er opnieuw gemusiceerd. Orgel en viool lieten een Präludium van Händel horen.

Na dankgebed werd nog gezongen Psalm 72, vers 11. Hierna was de samenkomst en overdracht afgelopen. De kerk was overvol gevuld met belangstellenden en gasten.

De speeltafel zoals die er van 1928 tot 1974 heeft uitgezien. Het ene register rechts boven was de overgebleven Vox Célèste 8' D van het Bovenwerk. De overige registertrekkers discant waren verdwenen, de uitgestukte vierkante gaten in de registertabletten, één links en acht rechts waren opgevuld met stopstukken.

7. Het pijpwerk

Het orgel is door Johan de Koff (1891-1976) "gemoderniseerd" naar de smaak van omstreeks 1920. De Mixtuur van het Bovenwerk werd in 1927 verwijderd en is verloren gegaan. Op het achterste koor van de pijpenstok van de Mixtuur van het Bovenwerk prijkte nu een Viola di Gamba 8'. Mogelijk is dat de gaten (boringen) toen opgeboord zijn om de pijpvoeten van de Viola di Gamba de nodige ruimte te geven. (Thans staat daar dus een 5 1/3 in!) De overige gaten waren dichtgestopt, er liepen alleen vanuit het groot octaaf papieren conducten naar de Holpijp 8', waar de Viola di Gamba in uitliep. De 12 grootste pijpen (klein octaaf) waren van zink.

Ook van de Prestant van het Hoofdwerk moeten pijpen zijn verwijderd. Op welk tijdstip het dubbelkoor van de Prestant 8' van het Hoofdwerk is verdwenen is niet duidelijk. Op de lade zaten de gaten van het dubbelkoor op de pijpenstok in 1961, bij mijn komst als organist, in ieder geval dichtgestopt.

De Koff kan ook verantwoordelijk zijn geweest voor een wijziging in de toonhoogte. Het is namelijk mogelijk dat de stemming zoveel mogelijk naar a 1 = 440 Hz. opgedraaid is. De stemkrullen zijn behoorlijk naar beneden gedraaid om het orgel hoger in stemming te krijgen. Deze conclusie trek ik, omdat bij de ingebruikneming van kerk samenspel van orgel met viool was. Misschien is dat voor die tijd nooit mogelijk geweest door de oude (lage) stemming. Thans staat het orgel nog steeds aan de lage kant, namelijk a 1 = 436,5 Hz. (Opgenomen vrijdag, 5 mei 1995, bij een kerktemperatuur van 18 graden Celsius.)

Het orgel was in 1928 door De Koff opgeleverd in de gebruikelijke evenredig zwevende stemming. Het is niet bekend in welke stemming Onderhorst en latere orgelbouwers het orgel hebben opgeleverd. Van Knipscheer mag verwacht worden dat hij reeds evenredig zwevend stemde, maar in dit geval, met het vele oude pijpwerk, ben ik daar niet van overtuigd.

Verschillende pijpen hebben kernsteken. In welke mate De Koff verantwoordelijk is voor de kernsteken van het pijpwerk is niet met zekerheid te zeggen. Het is zeer onregelmatig en derhalve vrij willekeurig aangebracht.

Een aantal pijpen uit het orgel in 1961 op een rijtje gezet. Van links naar rechts: Principaal 8' (Bovenwerk), Mixtuurpijp (Hoofdwerk), Trompet 8' , Roerfluit 4', Praestant 4' (Bovenwerk) en de door De Koff geplaatste Viola di Gamba met rolbaard (Bovenwerk).

De heer J. de Koff kwam te overlijden in 1950. Zijn zoon Johan de Koff (1891-1976) heeft de orgelmakerij nog voortgezet tot 1964.

8. De situatie in 1961

Op 1 april had de heer H. Boxman na 55 jaar organist te zijn geweest zijn functie neergelegd. Op 6 april 1961 kreeg ik een schrijven van de Kerkvoogdij der Ned. Herv. Gemeente Muiden waarin gevraagd werd in aansluiting op het gehouden vergelijkend proefspel, zondag 9 april 1961 tijdens de diensten, zowel in de ochtend- als in de avonddienst te willen spelen. Daarop volgde mijn benoeming tot organist. Het orgel dat ik aantrof was in de situatie zoals boven beschreven. Er was doorspraak te constateren op beide manualen en ook de stemming van het orgel liet te wensen over. Kort daarop heb ik een bezoek gebracht aan de toenmalige organist de heer H. Boxman, die in Hilversum woonde. Veel van de geschiedenis van het orgel heb ik daarbij van hem ten gehore gekregen. Vele veranderingen aan het orgel betreurde hij, de verdwenen Mixtuur van het Bovenwerk, de misplaatste Vox Célèste, het doorverbinden van de slepen van het Bovenwerk en daarmee het verdwijnen van de delingen van de registers van het Bovenwerk.

Alle wijzigingen zouden ongedaan gemaakt worden met de restauratie door de orgelbouwer Blank uit Herwijnen in 1974-1975. Zie: "De restauratie door orgelbouwer S.F. Blank".

Terug naar index