Sta ik op het water,
denk ik aan de houten Blauwe Koepel in het bos
verdwenen als mijn eerste jaren.
Veel hangt hier in de droge
koude lucht,
al die mogelijkheden die weg waaiden
of stuk vroren iemand zei nee
of ja of vergat, soms was ik het
die een ander pad in sloeg.
Sta ik op het grachtenwater
zwier ik over de bosbeek,
ben ik de boswachter
die een jongen van twaalf wou worden,
hoor ik het knoerpen van de sneeuw
onder Janine's billen
sta ik op het water
slingeren langs de rails
mijn been- en vleesresten rond
omdat ik mij niet meer wilde herinneren
in mijn splinters
sta ik op het water
hang ik over de verandabalustrade
van de Blauwe Koepel en deel
een sigaret met Gerda
die nu ouder is geworden
dan negen en als een geus
haar kaalheid draagt
sta ik op het water
luister ik naar de slagen
van de schaatsen
het neuriën van een eens levende vriend,
hoor ik het zingen van het ijs