Vrij Nederland, 20-8-55. De foto's komen niet uit het artikel.


 

In een serie van drie reportages geven Jan Vrijman en Ed van der Elsken hun kijk op de bandeloze, opgeschoten straatjeugd, een probleem niet enkel in Amsterdam, maar van vele andere steden over de gehele wereld. Op deze pagina vindt u hun eerste verslag, waarin deze jongelieden aan het woord komen in hun eigen, rauwe taal. De volgende week bespreken zij de moeilijkheden van de jeugdleiders, die weinig of geen vat hebben op deze jonge mensen. Daarna zullen zij, in hun laatste reportage, trachten het 'vraagstuk der nozems' samen te vatten. Gaarne erkennen zij dat anderen meer bevoegd zijn dan zij om te helpen. Uit hun verslagen blijkt echter hoe dringend een oplossing nodig is.

De nozems van de Nieuwendijk

Door Jan Vrijman.

 

Praten met de Papoea's van Nieuw Guinea is eenvoudiger dan spreken met de jongens van de Nieuwendijk. Zes avonden slenterden we de zeshonderd meter van de Dam naar de Martelaarsgracht heen en weer. Op zaterdagavond riepen de nozems: 'He bril, je hebt wat onder je neus hangen!' Zondagavond: 'Daar heb je die schurftkoppen weer!' Maandagavond schopten ze een lege groentenblik over onze hoofden. Dinsdagavond, beter geluimd: 'He Americano, will you boxen?' Woensdagavond, slecht gehumeurd, liepen ze achter ons aan, trapten op onze hakken en stompten ons tegen de schouders. Donderdagavond, bij een poging tot conversatie: 'Wat wou je? een foto maken? Kom, lazer op, rotsnor. Zeker om in de krant te zetten met d'ronder: het geteisum van de Nieuwendijk. Loop naar je ouwe moer!'.

De mensen van mars leken toegankelijker dan de nozems van de Dijk. Maar op vrijdagavond stond er een alleen op de hoek. Hij zag er somber uit, we gingen zonder een woord te zeggen naast hem staan. Zo stonden we daar met z'n drieen op de hoek. Drie nozems van de Nieuwendijk.

Drie knallen

Na een paar minuten kijkt hij opzij naar het toestel van de fotograaf. Hij steekt z'n hand uit en pakt de camera. Hij zegt: 'goeie lens, Leica. Me broer heb ook een Leica'. De nozem laat het toestel los, steekt z'n handen weer in zijn zakken en fluit naar een meisje, dat ijverig voorbijloopt. 'He Kleintje Pils!, verrek je bene niet!'. Hij wijst haar na met zijn hoofd: 'Fijne griet. Heb ik een maand mee gelopen. Nou heb ze het afgemaakt, omdat ik geen vaste baan heb. Ze kan de senuwe krijgen'.

Hij grijpt in z'n binnenzak, een portefeuille vol papier komt tevoorschijn; diploma van een boksclub, kaarten voor de speedway, foto's van allerlei meisjes, een circulaire met pin-up plaatjes, en eindelijk een stel portretten vaneen keurige oude vrouw. De nozem laat ze zien: 'Me moeder. Die heb me broer gemaakt, vlak voor ze dood ging'. De foto's terug in de portefeuille, de handen weer in de zak. Hij fluit naar de meisjes, hij schreeuwd naar voorbijlopende nozems, maar hij blijft alleen. Waar zijn je vrienden? de nozem zegt; 'In de Royal, d'r is een nieuwe film. Ik was wat te laat. De senuwe'. Hij spuugt op de grond. Er komt een soldaat voorbij, de nozem zegt: 'Daar heb ik ook een jaar ingezeten. die rottroep. Ik heb een geweer meegejat naar huis. Ik had liever een Bren meegejat, dat vin-ik het fijnste wapen. Op je buik in de hei achter een Bren, en dan maar kanjere. Vuurstoten van drie. Een keer kreeg ik dertig magazijnen, binnen tien minuten had ik ze allemaal leeggeraffeld. Ik heb ook een revolver'. Hij steekt z'n hand in z'n achterzak en haalt er een kort, massief wapen uit, hij richt het op m'n benen en vuurt drie keer.

Drie korte, scherpe knallen op de Nieuwendijk. Mijn knieen trillen, maar ik voel niks. De nozem bergt het wapen weer op. 'Luchtpistool', zegt hij. Twee geuniformeerde mannen zijn op een paar meter afstand blijven staan, ze kijken naar de nozem, de nozem kijkt fluitend langs hen heen. De langste agent zegt: 'Als ik je nog es zie met dat ding zet ik je een nacht in de bak'.

Kleintje pils

Met zware passen lopen ze door, de nozem zegt uit z'n mondhoek: 'Krijg de ziekte'. Even later: 'De smerissen van de Dijk zijn het grootste tuig dat er rondloopt. Ze slaan je rot met hun knuppels'. Hij zwijgt opeens en doet twee stappen vooruit, hij houdt een meisje staande, hetzelfde meisje van daarnet, het grietje waar hij een maand mee gelopen heeft. Ze heeft een nylon bloesje met een everglazerok aan.'Lamelos', zegt het meisje. De nozem heeft zijn voet voor de hare gezet, hij zegt: 'Morgenmiddag gooi ik me motor uit elkaar'. 'Moet jij weten', zegt Kleintje Pils. 'Zondagmiddag gaan ik een end rije, naar de Veluwe'. 'Je doet maar', zegt ze. 'Je ken mee, achterop', zegt de nozem. 'Met jou niet', zegt het meisje, ze duwt hem opzij en spankert door.

De nozem komt weer bij ons staan en spuugt op de grond, hij neemt een sigaret aan. Hij zegt: 'De senuwe voor die meid. Ze wil alleen met me gaan als ik me verloof. Als ik een vaste baan heb'. Waarom doe je dat dan niet, nozem? 'Ik zal wel uitkijken. Ik ga me daar doodwerken voor een baas. Allemaal uitzuigers. Nou willen ze je graag hebben, maar als ze je kwijt kunnen trappen ze je de straat op. Me vader is vroeger drie jaar achter mekaar werkloos geweest, geen baas wou hem hebben. Toen was het hun tijd. Als het me bij een baas niet bevalt zeg ik aju, en ik heb morgen een andere. Al die gozers die zo hard werken en studeren belazeren hun eigen. Met de crisis kunnen ze ook gaan steuntrekken! Ik laat me niet smousen, door niemand, het is toch allemaal een grote zwendel'.

De nozem is onrustig geworden, hij loopt een eind de Dijk op om op een klok te kijken, hij komt terug, neemt nog een sigaret aan en zegt: 'Vorige week was hier een vent van een clubhuis met van die biljartjes, of we op een feestavondje wouen komen. Voor de gein ben ik er naar toe gegaan. Je kon er biljarten en pingpongen en weetikveel. Maar d'r is geen avontuur te beleven en ze proberen je meteen naar de kerk te krijgen. Allemaal niks!'.

Amerikaantje

Het is kwart over negen, de Cinema Royal loopt uit, het wordt druk op de Nieuwendijk. En opeens is de nozem niet meer alleen, hij staat tussen tien andere nozems. 'Wat was het voor een film?' 'Een kolerefilm'. Er wordt niet verder over de film gepraat, ze staan in een kluit op de hoek. Ze praten, ze roepen, ze zingen. Ze schreeuwen elkaar in korte zinnen de gebeurtenissen toe, die ze de afgelopen dag hebben meegemaakt. Ze nemen elkaar in de maling. Ze spelen voor komiek, ze doen schijngevechten. Ze schreeuwen naar voorbijgangers, ze leveren commentaar op alles wat ze zien. De keurige bebop jongens met korte haren en smalle broekspijpen: 'He, swingnozems, hoog water!'. Ze schouwen de meisjes die gekunsteld voorbijdribbelen, ze roepen ze aan, ze houden ze op, ze treiteren goedaardig. De meisjes laten zich ringeloren, daar zijn ze voor gekomen. Soms krijgt een nozem een meisje apart, hij smoest wat met 'r, ze lopen samen weg, de Dijk op, dan begint een romance van drie dagen.

De nozems vervelen zich niet, ze zijn druk in de weer, ze rumoeren op de hoeken van de Nieuwendijk, koppels agenten slenteren voorbij en bemoeien zich er niet mee. De nozems amuseren zich, ze spelen. 'Jongens, effe een Amerikaantje'. Een nozem legt zijn linkerhand op zijn rechterbovenarm, drie anderen gaan achter hem staan, een van hen geeft de voorste een lel, de nozem moet raden wie dat deed. De nozem raadt mis, hij raadt nog eens mis, hij raadt raak, er wordt gelachen, er wordt gegierd, er wordt gebruld.

De nozems vervelen zich niet, ze hebben avontuur, ze leven. Ze leven vandaag, dit moment, nu. Maar morgen, nozem, denk je dan nooit eens aan de dag van morgen? De nozem haalt zijn schouders op, spuugt op de grond en zegt: 'Morgen komt er weer een dag'.

Volgende week: Zijn de nozems 'ongrijpbaar?'

terug naar de hoofdpagina.

Naar Jan Vrijman's tweede artikel.