Vrij Nederland, 27-8-55. De foto's komen niet uit het artikel.
De nozems en de jeugdleiders
Door Jan Vrijman.
De nozems staan op de hoeken van de Nieuwendijk. De nozems staan in alle grote steden op de hoeken van straten en pleinen, ze schreeuwen en tieren, ze gooien en smijten, ze bemoeien zich met iedereen. Maar wie bemoeit zich met de nozems? Niemand.
Zich bemoeien met de jeugd is in de mode. Vroeger was het paedagogisch pionierswerk, tegenwoordig is het vaak paedagogische liefhebberij. Overal zijn schoolonderwijzers, dominees, paters, verenigingsmensen en clubleiders die zich met de jeugd bemoeien. Met de asfaltjeugd. Met de massajeugd. Met de grotestadsjeugd. Met de opgeschoten jeugd. Maar niet met de nozems, want die behoren tot de 'ongrijpbare' jeugd. Gelukkig maar, zeggen de nozems.
Ze komen niet
Overal in de grote steden vindt men protestants-christelijke of katholieke of 'neutrale' verenigingen en clubhuizen. die ook de opgeschoten jeugd van de straat willen houden. Die clubhuizen zijn heus niet kinderachtig. De leiders van die clubhuizen zijn joviale sergeant-majoors, die best een stootje kunnen hebben. Want ze weten: we moeten de jongens op hun eigen manier aanpakken, geen halfzacht gedoe, dan komen ze helemaal niet. U moet niet denken, dat u in protestant-christelijke clubhuizen een bijbel ziet liggen of een vrome scheurkalender ziet hangen. Niets daarvan. Wel ziet u de inventaris van een buurtcafe: een biljart, een tafel met klaverjaskaarten en soms een buffet waar je coca-cola en flesjes bier kunt krijgen.
Als een van de jongens aan het biljart vloekt bij het missen van een carambole, is er geen pater die een kruis slaat, geen dominee die achterover valt. Nee, de kerk heeft weer de taal geleerd van het gemene volk. De kerk wil niet naar de hel en stuurt daarom zijn heiligen naar het vagevuur om de brandenden ter plaatse te bekeren. Zo is het gesteld met de club -en verenigingstehuizen voor de straatjeugd in onze grote steden. Maar de nozems komen er niet.
Ik heb ook niet de indruk, dat de kerkelijke of humanistische jeugdleiders zich erg druk maken om de nozems. Ze hebben het druk genoeg met de opgeschoten jongens, die wel in hun clubhuizen komen, die wel pingpongen, sjoelbakken, biljarten of knutselen in 'verantwoorde omgeving'. Wat zijn dat dan voor jongens? Dat zijn prima jongens, uit degelijke socialistische, communistische of kerkelijke gezinnen. Het zijn 'positieve' jongens, die van huis of van nature het geloof in de maatschappij hebben meegekregen. Het zijn jongens die in die maatschappij iets willen worden: een goed bankwerker op de fabriek, een goed lasser op het dok, een goed timmerman, een goed monteur -en stellig allemaal een goed huisvader met een brave vrouw en lieve kinderen. Het zijn fijne opbouwende jongens, die hun plaats in de samenleving begrijpen, die beseffen dat de straat niets voor hen is, dat ze er alleen kunnen komen als ze goed werken en flink leren.
Het is de Hoop der Natie, en daarmee hebben de jeugdleiders het verschrikkelijk druk: feestavondjes in elkaar zetten, jeugdmoeilijkheden behandelen, gesprekken van man-tot-man, kampeerkampen orgeaniseren. Maar wie maakt zich druk om de Wanhoop der Natie, om de nozems op de hoek van de straat? Niemand.
In de smiezen
Soms is er een jeugdleider die zijn gewetenvoelt knagen, hij probeert er achter te komen wat de nozems bezielt. Wat bezielt jullie, vraagt hij, en ze houden hem voor de gek, ze lachenhem uit, ze joelen hem weg.
Een pater hoeft zich op de Nieuwendijk niet te vertonen, de nozems draaien zich om als hij ze aanspreekt. Als het nou een motorkampioen was, of een bokser, maar zo'n vrome kraai... En met de dominee en humanistische jeugdleider vol idealen is het hetzelfde gesteld, de nozems lachen ze uit, ze hebben die halfgare smoesjesmakers in de smiezen. Pater, dominee en humanistische jeugdleider keren gedesillusioneerd terug naar hun clubhuis en verwarmen zich aan het hartelijke onthaal, dat hen daar door hun eigen vertrouwde jongens wordt bereid.
En de nozems blijven ongrijpbaar. Ze staan op de hoeken van de straat, ze zitten op de vensterbanken, ze hangen in portieken. Ze pronken met hun mooie pakken, maar ze deugen nergens voor. Ze zijn te ellendig om een goed vak te leren, ze halen allerlei wandaden uit, ze vervallen van kwaad tot erger. Dat zeggen de teleurgestelde paters, dominees en humanistische jeugdleiders. En ze hebben het mis. De nozems zeggen: niet wij, maar jullie zijn fout.
Jullie kunnen de nozems niet grijpen, omdat jullie de nozems niet begrijpen. Omdat jullie niets begrijpen van die nieuwe, na-oorlogse nozemtijd.
Terug naar de hoofdpagina.
Naar Jan Vrijman's derde artikel.