De Zwitserse Garde in Rome
De Zwitserse Garde spreekt bij menigeen meteen tot de verbeelding. Bij elke tv-uitzending vanuit of over het Vaticaan zijn ze in beeld. In 2006 vierden ze dat ze 500 jaar de Paus beschermden. Zonodig met hun leven. Zo streden zij in 1527 tegen troepen die aangevoerd werden door een Prince d’Orange.
Het spreekwoord ‘Geen geld, geen Zwitsers’ heeft een heldere oorzaak, wantZwitserse regimenten werkten vroeger voor geld in bijna heel West-Europa en daarbuiten.
Zoals voor de Staat der Nederlanden. Zo’n 80.000 Zwitsers werkten tussen 1568 en 1829 eerst voor de ‘Hollanders’ en later voor De Nederlanden.
Ook voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) aan Kaap de Goede Hoop op Ceylon en op Java.
Hun aanwezigheid in de Nederlanden leidde ook tot een liefdesgeschiedenis.
Tegenwoordig heeft menige pastoor ook nog zijn ‘Zwitserse’ bewaker in de kerk. Een boeiend stuk historie dat in het Vaticaan nog steeds voortgang vindt.
Hierna leest u daar meer over.
Naast 250 jaar Mozart, 400 jaar Rembrandt en evenzo lange Australisch-Nederlandse betrekkingen vierden we in 2006 ook 500 jaar Zwitserse Garde in het Vaticaan.
Het Vaticaan of Vaticaanstad is de kleinste onafhankelijke staat ter wereld. Het is de woonplaats van de Paus - de Pontifex - het hoofd van de Katholieke Kerk. Het ministaatje is in 1929 ontstaan en heeft een inwoneraantal van zo’n 1.000 mensen op een oppervlakte van 0,44 km² die hun ruimte delen met de duizenden toeristen die elke dag over Vaticaanstad uitzwermen. Vaticaanstad ligt helemaal ingesloten in Rome. Tot het Vaticaan behoort ook het zomerverblijf van de paus, Castel Gandolfo.
Vaticaanstad heeft een eigen politiedienst die alleen uit Zwitsers bestaat, de Zwitserse Garde, een overblijfsel van het leger van de Paus. Het is daarmee zeker een van de oudste en ook een van kleinste beroepslegers ter wereld.
‘Acriter et fideliter. Semper' (Altijd dapper en trouw)
De Zwitserse Garde is de Pauselijke bewaking van actueel 110 officieren en manschappen. Allemaal Zwitserse Rooms-Katholieke vrijwilligers, groter dan 174 cm, tussen de 19 en 30 jaar oud en - bij hun start als gardist - ongetrouwd. Ook moeten ze in Zwitserland in militaire dienst zijn geweest en een beroepsopleiding hebben gevolgd.Snorren, lange haren en baarden horen er niet bij. De soldaten dienen tenminste twee jaar in de garde en wonen die tijd in hun kazerne. Ze hebben die twee jaar ook de nationaliteit van de Pauselijke staat.Het is meer voor de eer dan voor het geld dat ze het doen- met een maandsalaris van zo'n € 1.300 - maar daarnaast zijn kost, inwoning en medische verzorging gratis.
Naast het werk als gardist zijn er opleidingen voor het leven na de diensttijd bij de Zwitserse Garde. Vooral als politieman of als beveiliger. Muzikale gardisten kunnen een bijdrage leveren aan het eigen muziekkorps dat ook sinds 1506 bestaat. Toen alleen nog uit trommels en signaaltrompetten. Nu met een breder palet aan instrumenten. Verder hebben ze hun voetbalclub - FC Guardia - die meespeelt in de Italiaanse competitie.
Formatief is de garde anno 2006 georganiseerd als een compagnie. De commandant heeft de rang van overste met naast hem 4 officieren en een aalmoezenier. Tot het kader hoort een opperwachtmeester en 5 wachtmeesters, 10 korporaals en 10 onderkorporaals. Zij leiden de hellebardiers. Op dit moment bestaat de 110 man sterke garde garde uit 78 hellebaardiers, 10 onderkorporaals, 10 korporaals, 5 wachtmeesters, 1 opperwachtmeester (tevens personeelschef), 1 aalmoezenier en 5 officieren waaronder de 36ste commandant sinds 1506; Elmar Mäder. (Hij werd in 2008 opgevolgd door Daniel Anrig).Hun voertaal is Duits en de dienst als gardist op het Vaticaanse grondgebied is de enige ‘huurlingendienst’ die Zwitserse mannen sinds 1848 nog geoorloofd is.
Uit de nood geboren
In 1505 is de Zwitserse Garde uit de nood geboren, toen Paus Julius II (Della Rovere) om 200 Zwitserse hellebaardiers vroeg om de Kerkelijke staat te dienen. Het waren toen woelige tijden in Italië. Het land was het slagveld van de grootmachten in Europa van die tijd: Frankrijk, het Duitse Keizerrijk en Spanje en Venetië. Die streden om de controle over Rome, en dus over de controle van de Paus.De vraag kwam niet uit de lucht gevallen, want Sixtus IV had al 30 jaar eerder - in 1479 - een verdrag met de 'Eidgenossen' (de Zwitserse regering van toen) gesloten voor de werving van deze huursoldaten.
De Paus was in die dagen meer een staatsman dan de kerkvorst van nu. Julius De Rovere was een van de bekendste Renaissancepausen en ging de kerkgeschiedenis in als ‘il papa terribile’ (de verschrikkelijke Paus) omdat hij tijdens driftaanvallen rake klappen met zijn staf uitdeelde en ook als eerste de verdedigingsmuren opklom om zich in de eerste rij bij zijn troepen op te stellen. Ook had hij drie dochters die hij voor zijn politieke doelen inzette.
Maar dank zij hem werd Rome - met de hulp van Bramante, Michelangelo en Rafaël - het baken van de Italiaanse Renaissance. Zo legde hij op 18 augustus 1506 de eerste steen van de nieuwe Sint Pietersbasiliek en nam ook de bouw van het Vaticaans paleis een aanvang. En op 31 oktober 1512 onthulde deze Julius II de fresco's van Michelangelo op het plafond van de Sixtijnse kapel.
In drie brieven is de start van de Zwitserse Garde na te lezen. Op 1 februari 1505 schrijft de Paus aan Peter von Hertenstein uit Luzern meteen naar Rome te komen. Op 21 juni vraagt hij hem 200 voetknechten voor zijn garde te leveren en doet daar meteen zijn vrijgeleide bij om commandant Peter von Hertenstein, kapitein Kaspar von Silenen uit Uri - een van de vier Zwitserse oerkantons - en de gevraagde 200 manschappen veilig in Rome te krijgen. In tegenstelling tot vandaag, toen nog voornamelijk gereformeerden uit Luzern en Zurich.
Zij kwamen maar met 150 man in de avond van 22 januari 1506 in Rome aan: de oprichtingsdatum van dit keurkorps. Dat er 50 gardisten minder dan gevraagd in Rome aankwamen, had te maken met en verbod op het werven en het gegeven dat de Franse koning ook gardisten wierf. En menigeen dacht dat een Franse dienst meer zou opleveren.
Die dag kregen ze op kosten van de Paus schone kleren, nieuwe schoenen, zijn Pauselijke zegen en trokken hun kazerne binnen in de buurtvan de kerk van San Pellegrino. De plek waar ze vandaag de dag nog hun kwartieren hebben.
1527: de Sacco di Roma
De Zwitserse Garde onder het commando van Kaspar Röist verdedigde paus Clemens VII tijdens de plundering van Romedoor zo'n 20.000 muitende troepen uit Duitsland en Spanje van de Rooms-Katholieke keizer Karel V: de ‘Sacco di Roma’ die begon op 6 mei in 1527.
Oorzaak was het samen optrekken van Frankrijk, de republieken Milaan, Venetië en Florence en de Paus tegen de keizer in het zogenaamde bondgenootschap van Cognac uit 1526. Daarmee wilde Clemens voorkomen dat de keizer vaste voet kreeg op het Italiaanse schiereiland. De keizer pikte dit niet en viel Italië binnen.
Op die 6de mei vochten de 'Cohors Pedestris Helvetiorum a Sacra Custodia Pontificis' op hun terugweg vanaf Porta delle Fornaci aan de voet van de Gianicolo via de Camposanto tot aan het altaar in de Sint Pieter, waarheen Paus Clemens gevlucht was. Voor zijn ogen werden op de Piazza Protomartiri Romani de meesten van de 147 gardesoldaten - waaronder de commandant Kaspar Röist - afgeslacht toen ze met man en macht probeerden de Paus te beschermen. Von Silenen was al in 1517 in gevechten bij Rimini gevallen.
De 42 overlevende gardisten onder leiding van de garde-luitenant Herkules Göldli, vormden een menselijk schild en brachten de Medici-paus via de Passetto, de beschutte gang over de muur tussen het Vaticaan en de Engelenburcht, nipt in veiligheid binnen de muren van deze vesting aan de oever van de Tiber.De garde telde 147 doden, de plunderaars meer dan 800.
Jakob Ziegler, de secretaris van Frundsberg, beschrijft in zijn 'Historia von der römischen Bischöfe Reich und Religion' dit als volgt:
"Papst Clement hat sich diss einfals so gar nit versehen, da er sich derselben zeit jn Sant Peters tempel, zu celebration der Maess, und als man ihm vom Sturm sagt, hat er's verlachet, vnd sich sicher geschetzt. Als verharrt bis die feind in Tempel fiellen und die Schweitzer und Kirchendiener vor seinen Augen niderschlagen. Da er das gesehen, ist er bald von der mess geflohen und eilens durch ain haimliche thur und beschlossnen gang gestigen, und so schnell gelauffen, dass ihm der schwaiss ausgegangen, alss ob man ihn mit wasser begossen het.
Die Schweitzer, deren der Papa zwaihundert allezeit in seiner guardj het, die mit schwertern und hellenparten auf seinen leib musten warten, seind zum Tail an der maur mit hauptman Resch von Zirsch, zum teil in Sant Peters tempel auf und hindern altarn erstochen, dadurch der Schweitzer Guardj ein end genomen."
Daarna volgden nog acht dagen van plundering en brandschatting, moord en verkrachting, blinde terreur en wilde dronkenschap, gevolgd door hongersnood en pest.
Een van de redenen voor deze plundering was het feit dat Karel zijn Duitse huurlingen - de Landsknechten - niet kon betalen die daardoor aan het muiten sloegen. Hun aanvoerder en betaalheer Jörg von Frundsberg was kort daarvoor overleden na een beroerte. Overigens kwam de gevangenname van Clemens, Karel niet slecht uit, want daarmee kon hij voorkomen dat deze Paus het huwelijk tussen Hendrik VIII - de Engelse koning - en Catharina van Aragon - Karels tante - kon annuleren.
Clemens VII bleef zeven maanden in de Engelenburcht de gevangene van Karel V. Toen liet hij alle tiara's, kronen, cibories en miskelken door Benvenuto Cellini tot goudstukken omsmelten. Door de betaling van een hoge losprijs kwam hij op 6 december 1527 vrij en vluchtte hij naar Orvieto.In oktober 1528 liet Karel V hem terugkeren naar Rome en op 29 juni 1529 sloten ze samen de Vrede van Barcelona, waarna Clemens op 24 februari 1530 de keizer in Bologna kroonde.
Tot 1542 leverden de Duitsers de pauselijke lijfwacht waarna de Zwitsers deze taak weer op zich namen.
Filibert Prince d'Orange betrokken bij Sacco
Een van de bevelhebbers van Karels leger bij de Sacco, was Filibert van Chalôn, Prince d'Orange. De toen 25-jarige prins was in Karels dienst omdat de Franse koning aasde op zijn prinsdom.
Filibert was een zoon van Jan IV van Châlon-d'Arlay en Philiberte van Luxemburg.Hij stond eerst aan de zijde van de Franse koning, waar hij sinds 1508 aan het hof werd opgevoed. Filibert kreeg moeilijkheden met de Franse koning die zijn Prinsdom wil inlijven, en Filibert des Châlon-Orange zocht daarom hulp bij Keizer Karel V. Dit mocht niet baten, want de Franse koning Frans I nam Orange in beslag en Filibert was van 1524 tot 1526 zijn gevangene.
Bij de vrede van Madrid werd Filibert vrijgelaten en begon hij aan een korte maar schitterende loopbaan in het leger van Keizer Karel V.
Als een van de bevelhebbers van het keizerlijke leger leidde hij de beruchte bestorming van Rome; de 'Sacco di Roma'. Hierna verdedigde hij Napels tegen de Fransen. Filibert werd vice-koning van deze stad als beloning voor zijn moed. Bij de vrede die in 1529 met de Franse koning gesloten wordt, krijgt hij zijn Prinsdom Orange weer terug. Een jaar later sneuvelt hij op 28-jarige leeftijd bij Florence en wordt hij op 24 oktober 1530 bijgezet in de Eglise des Cordeliers in Lons-le-Saunier.
Omdat Filibert geen kinderen had, gaat het Prinsdom d'Orange aan de Rhône in het zuiden van het huidige Frankrijk in 1544 - door vererving via zijn oom Rene van Chalon - over aan de familie Nassau, waardoor het huis Oranje-Nassau ontstaat; het stamhuis van onze koning.
6 mei; dag van de beëdigingen en hoogtepunt in het jubileumjaar
Elke 6de mei herdenken de gardisten het bloedbad van de Sacco di Roma.
Dat is ook de datum dat de gardisten die in de afgelopen 12 maanden zijn aangenomen, beëdigd worden op de Damasusplein van het Vaticaan.
De start van het jubileumjaar was op de 21ste juni 2005, de dag dat Paus Julius II 500 jaar geleden om zijn 200 Zwitsers vroeg.
Op de 22ste januari 2006 werden in Rome en Freiburg (CH) feestelijke hoogmissen gevierd. In Rome kregen de huidige gardisten 'live' de zegen van de Paus Benedictus XVI. In Freiburg waren de oud-gardisten bijeen in de Nicolaaskathedraal en kregen per satelliet zijn zegen.
Vanaf 7 april 2006 liepen een aantal ex-gardisten - net als in 1505 - te voet vanuit Zwitserland over de Gotthardpas via Bellinzona en Milaan de weg van hun voorgangers naar Rome. Zij kwamen op de 4de mei 2006 in Rome aan na een marsroute van 720 kilometer in 23 etappes. Dit keer niet in de winter, maar in een voorjaarszonnetje, volgden zij een deel van de Via Francigena die vanuit Canterbury naar Rome leidt.
In het jubileumjaar 2006 bereikten de feestelijkheden op 6 mei hun hoogtepunt. In de ochtend was er een HMis in de Sint Pieter met de Paus, kransen werden gelegd en er was een feest in de Engelenburcht met als afsluiting een groot vuurwerk. De beëdiging van de nieuwe gardisten was dit keer op het Pietersplein, en live op TV.
Uniform niet van Michelangelo
Over het mooie uniform van de manschappen, in blauw-gele banen met rood eronder, gaat het verhaal dat het zou zijn ontworpen door Michelangelo. Maar het is ontworpen door Jules Repond, die van 1910 tot 1921 de Garde commandeerde.
Hij zag het model voor zijn uniform op een fresco van Rafaël in de het Vaticaanse paleis en werd in 1914 ingevoerd.
Blauw, geel en rood zijn de kleuren van de Medici’s, een familie die een tijdlang de pausen leverde. Blauw en geel zijn ook de kleuren van van de familie Della Rovere.
Bij het gala-uniform hoort nog een witte kraag, een schitterende metalen bewerkte helm (de morion) met een rode veer voor de manschappen, een borstplaat of kuras met armplaten en beenkappen en altijd de hellebaard of het bijna manshoge slagzwaard; het vlammenzwaard. Op de helm staat een eik; het wapenbeeld van de familie Della Rovere.
Bij het uniform hoort een donkerblauwe cape, een zwarte helm of zwarte baret en er is nog een dagelijks tenue: een blauw wollen exercitie-uniform met de zwarte baret dat ook tijdens de nachtdienst gedragen wordt.
De onderofficieren zijn gekleed in een zwarte buis, met een zwarte baret en hebben een purperkleurige broek aan. De officieren dragen hun gala-uniform in een bloedrode kleur. De commandant met een witte veer op zijn helm. De andere officieren met een purperen veer.
De tamboers van de Zwitserse Garde gaan gekleed in zwart en geel. Dit zijn de kleuren van de familie Pfyffer von Altishofen uit Luzern die sinds 1652 11 van de 36 commandanten leverde.
Gardisten niet 'van gisteren'
De gardisten lijken veel meer op een folkloristische groep en 'van gisteren', maar zijn dat zeker niet. De Zwitserse Garde is met moderne wapens en communicatiemiddelen uitgerust. Maar weten ook met hun slagzwaard en hellebaard om te gaan.In de de plooien van hun uniform verbergen ze vandaag-de-dag ook een traangassproeier, een automatisch vuurwapen en naar men zegt, ook handgranaten.
De taken van de gardist zijn op wacht staan bij de vier poorten van Vaticaanstad, alert zijn tijdens de missen en audiënties van de Paus en de begeleiding van de ontvangst van vertegenwoordigers van buitenlandse naties door de Paus. Daarnaast zijn ze zijn bodyguards als de Paus op reis gaat. Dan in een alledaags pak.
Op het oog in meerderheid simpele taken, en dat leidde in de afgelopen twee decennia tot een tekort aan rekruten. Op het dieptepunt (1976) bestond de garde uit maar 90 man. Na de viering van het kerkelijk jubileumjaar in 2000 en vooral sinds de dood van Johannes Paulus II en zijn wereldwijd uitgezonden begrafenis is de aanloop van rekruten weer naar wens: 30 á 40 nieuwe gardisten per jaar.
Een pittige opleiding
Hoewel de aanvragen van over de hele wereld binnenkomen, worden alleen Zwitserse mannen in de Garde opgenomen. Ziet u in documentaires een donkere gardist, dan klopt dat toch met deze aanname-eis. Dhani Bachmann is in India geboren, door Zwitserse ouders geadopteerd en diende vanaf april 2003 als gardist.
In Zwitserland volgen de aanstaande gardisten de rekrutenschool. Ze leren daar exerceren, groeten en het hanteren van de zware hellebaard. Net als schieten, zelfverdediging, Italiaans en het gebruik van pepperspray. En natuurlijk ook een lange tijd stilstaan.
Elke rekruut tekent voor minimaal 2 jaar. Hun kazerne bevindt zich in het Vaticaan, tussen de colonnades op de rechterzijde van het Sint Pietersplein en de Porta Sant’Anna. Hier zijn ook de 10-mans-slaapzalen voor de rekruten, 2-persoonskamers (in de hoge kamers met een boven- en een onderetage) voor de gardisten en afzonderlijke kamers voor de (onder)officieren. Niemand van de gardisten mag de nacht buiten het Vaticaan doorbrengen.
Na de eerste termijn van twee jaar kan een gardist bijtekenen. Na vijf tot zes jaar kan hij korporaal zijn. En vanaf zijn 25ste mag hij een (katholieke) vrouw trouwen. En kan dan met zijn gezin gaan wonen in een appartement in de kazerne achter de Porta Sant’Anna, als daar plaats is.
De gardevlag: Medici-kleuren en drie wapens
De vierkante vlag van de Zwitserse Garde (2,2 x 2,2m) bestaat uit vier velden gescheiden door een groot wit kruis in het midden. In de vier vlakken staan boven aan de 'broekzijde' het wapen van de regerende Paus en daar diagonaal tegenover het wapen van Julius II. Beide op een rood veld.
De beide andere vlakken zijn gevuld met de drie kleuren van de Medici's; rood, geel en blauw.
In het middelpunt van het witte kruis staat telkens het wapen van de commandant. Meestal in de kleuren van het kantonwapen van het Zwitserse kanton waaruit de commandant stamt. De commandant in 2006 - Mäder - kwam uit Sankt Gallen.
De garde aan zijden draadjes
Het voortbestaan van de Zwitserse Garde heeft vaker aan een zijden draadje gehangen. Na de Sacco leverden de Duitsers een tijdje de gardisten en in de Franse tijd van 1798 tot 1800 en van 1809 tot 1814 was er een periode zonder Zwitserse Garde in Rome.
Pius X (1903-1914) wilde minder pracht en praal en had al besloten de Garde te ontbinden. Maar de tussenkomst van de Zwitserse katholieke kantons - die de gardisten leveren - wist dat te voorkomen.
In 1970 heeft Paus Paulus VI (1963-1978) naar aanleiding van het Tweede Vaticaanse Concilie de hele beveiliging van het Vaticaan op de schop genomen. Gelukkig heeft de Zwitserse Garde die sanering ook overleefd, maar de drie Italiaanse - meer decoratieve - militaire eenheden binnen het Vaticaan werden opgeheven. Uit deze drie - de Pauselijke gendarmerie, de paleiswacht en de erewacht - ontstond de Corpo di Vigilanza. Een dienst van alleen Italianen met politietaken.
De garde in het nieuws
Gebeurt er iets serieus, dan roepen de gardisten ook de Italiaanse Carabinieri te hulp. Zoals bij de moordaanslag op de paus op 13 mei 1981. Daarna was de garde op 4 mei 1998 in het nieuws toen vice-korporaal Cédric Tornay zijn net benoemde commandant Alois Estermann en diens vrouw doodschoot en daarna 'zichzelf'.
De weigering van een onderscheiding die elke gardist na twee jaar krijgt, de Benemerenti, heet de aanleiding te zijn. Maar de uitkomsten van het snelle onderzoek door het Vaticaan en die van de moeder van Tornay staan nog steeds lijnrecht tegenover elkaar. Een 'zelfmoord' die er geen kan zijn geweest, verschillende kogelformaten, een vervalste afscheidsbrief en meer...
Maar in 2006 stond de garde met zijn 500-jarig bestaansfeest in de de schijnwerpers.
Rudolf Mirer, een van velen
Een van de vele gardisten is de Zwitserse schilder Rudolf Mirer. Als bewonderaar van zijn werk - hij maakt mooie schilderijen met daarop alpine dieren in een eigen stijl - zijn impressie van die twee jaar waarin ook het overlijden van Johannes de 23ste viel. Voor hem de periode waarin hij besloot te gaan schilderen:
Die zwei Jahre 1963 und 1964 bedeuten eine wichtige Weichenstellung für das weitere Leben und Schaffen des Künstlers: Rudolf Mirer begibt sich in aus schweizerischer Sicht «fremde Dienste» und tritt in die päpstliche Schweizergarde ein. «Ich wollte weder mir noch anderen damit irgend etwas beweisen, sondern einfach weg von einer mich je länger je mehr einengenden und unbefriedigenden Tätigkeit», resümiert Mirer rückblickend die Beweggründe für diesen Schritt. Der junge Mirer kam dadurch mit «der grossen Welt» in Kontakt, denn alles was in der Politik Rang und Namen hatte, ging im Vatikan ein und aus. Er empfand seinen Dienst zudem als gute Schulung für das Leben in einer Gemeinschaft und kam in der Weltstadt Rom auch zum Bewusstsein, dass sich die Schweiz im Gefüge der globalen Realitäten keine zu grosse Bedeutung anmassen sollte.
Für seinen späteren Lebensweg war indessen ein Gedanke, der auf dem kulturträchtigen Boden Roms nach und nach zum Entschluss reifte, von entscheidender Bedeutung: Das Ziel, Maler zu werden. Noch in Rom begann er diesen Entschluss in die Tat umzusetzen: Er malte die Offiziere der Schweizergarde, was ihm viel Freude sowie etwas Geld ins Portemonnaie einbrachte.
Rudolf Mirer ontwierp ter gelegenheid van het 500-jarig bestaansfeest ook een aantal herinneringsattributen (een speld, een munt en een set postzegels). Vanaf 6 mei 2006 gaf het Vaticaan 100.000 2-euromunten uit ter ere van het 500-jarig bestaansfeest van de Zwitserse Garde.
Drie schutspatronen
Net als de jagers hebben ook de de Zwitserse Gardisten drie schutspatronen. Naast de Heilige Bruder Klaus - sinds 1947 een Zwitserse heilige - ook Sint Martinus en Sint Sebastianus. Het naamfeest van Heilige Bruder Klaus - Nicolas van Flüe -wordt op de 25ste september gevierd.
Geen geld, geen Zwitsers
Dit oude spreekwoord geeft aan dat de Zwitsers oude bekenden waren als huursoldaten. De Romeinse historicus Tacitus wist het al: 'De Helvetiërs zijn een volk van strijders, beroemd om de heldenmoed van hun soldaten.'
Later verdienden de Zwitsers deze faam opnieuw in hun eigen onafhankelijksoorlogen. De soldaten waren geen individuele huurlingen maar werden door de Eidgenossenschaft - als politiek instrument, ook om hun neutraliteit te garanderen - 'en grouppe' verhuurd. Een huurcontract heette een 'Kapitulation'.
In de 16de eeuw was een-derde van alle Zwitsers ouder dan 16 jaar in vreemde krijgsdienst; men spreekt over 200.000 huursoldaten. Vooral de armoede zorgde steeds voor voldoende rekruten.
In de 400 jaar vanaf 1500 speelden de Zwitsers een belangrijke rol in Europa. In Spanje, Engeland, Nederland, Savoye, Napels, Pruisen, Oostenrijk, Saksen en Genua waren Zwitsers in dienst.
Van 1474 tot 1478 werden in Zwitserland de Bourgondische oorlogen gevoerd van de Eidgenossen tegen hertog Karel de Stoute van Bourgondië. Na de verovering van Vaud door Bern ondernam Karel de Stoute een veldtocht. Op 2 maart 1476 werd hij verslagen in de Slag bij Grandson bij het meer van Neuchâtel. Daarna werd hij op 22 juni 1476 verslagen in de slag bij Murten. In 1477 kwamen de Zwitsers op 5 januari de bevriende hertog van Lotharingen te hulp in de slag bij Nancy, waarbij Karel de Stoute stierf.
De naam van de Zwitsers was hiermee opnieuw gemaakt, waarna veel vorsten in Europa Zwitserse huursoldaten in hun oorlogen inzetten. De Zwitserse voetsoldaten waren de besten in hun tijd en stonden bekend om hun onvoorwaardelijke trouw en onoverwinnelijke tactiek.
In hun gedisciplineerde bataljons, die door hun snelheid en mobiliteit nauwelijks bepantsering nodig hadden, werkten ze in compact opgestelde groepen en gebruikten daarbij hun zes meter lange piek op een geheel nieuwe manier.
Karel VIII van Frankrijk stelde in 1496 een persoonlijke lijfgarde en paleiswacht samen uit Zwitserse legionairs: de Compagnie des Cent Guardes Suisses ordinaires du Corps du Roi; de eerste permanente garde die een buitenlands staatshoofd beveiligde. Die taak voerden zij uit - met een onderbreking tijdes de Franse revolutie - tot 1830. Paus Julius II deed hem dat dus na en zijn gardisten trokken 500 jaar geleden - op 22 januari 1506 - Rome binnen.
De Suisse
Ook de pastoor had vroeger zijn 'Zwitser'. In veel Rooms-Katholieke kerken trof je vroeger de Suisse aan, ook een ordehandhaver. Vroeger veel gezien, nu vaak allen nog in de kerken met een oude traditie en daar alleen nog maar op feest- en hoogtijdagen. Zijn naam verwijst naar de Zwitserse Garde.
De Suisse is een man met gezag en herkenbaar aan zijn uniform met tressen op de schouders en diverse versierselen, met een steek op het hoofd en een sjerp om waarop om orde en eerbied wordt gevraagd maar vooral herkenbaar door zijn piek of hellebaard.
Hij stapt gekleed in zijn uniform en gewapend met zijn hellebaard rond, en let op dat niemand kattenkwaad uithaalt of in slaap sukkelt zoals dat vroeger nog wel eens kon gebeuren bij een mijnwerker of fabrieksarbeider die vanuit de nachtdienst naar de Zondagsmis kwam.
Het Suisse zijn werd vroeger veelal doorgegeven van vader op zoon en als een eer beschouwd. Vaak was het iemand met een vrij beroep die zijn werktijden zelf kon indelen en daardoor ook door de week naar huwelijksmissen en begrafenissen kon gaan om zijn ambt uit te oefenen ter ere Gods. Want veel meer dan een drinkgeld hield de Suisse niet over aan zijn werk en dat ging meestal in de 'Suissebak' en kwam ten goede aan de kinderen.
Hondenslager in de middeleeuwen
In de middeleeuwen stond de Suisse ook wel bekend als 'hondenslager'. Mensen die van ver naar de kerk kwamen, deden dat in begeleiding van hun hond(en). Vanwege de slechte, onverlichte wegen en het gespuis dat daar ook rondliep. Die honden wilden natuurlijk ook hun plaats in de kerk en de Suisse zorgde er voor dat ze uit het kerkgebouw werden verdreven. Vandaar deze bijnaam.
'Koerezels' in Maastricht en Sittard
De 2 basilieken in Maastricht - de Onze Lieve Vrouw en de Sint Servaas - hebben beide nog hun Suisse die optreedt bij hoogmissen en grote plechtigheden.
De Suisse van de Onze Lieve Vrouwekerk is Marcel Meerten sinds zijn installatie op Paasmaandag 16 april 2001.
In Maastricht heet de Suisse de 'koerezel'. Lang wist men niet waar dit woord vandaan kwam, totdat in 1962 bij werkzaamheden een grafsteen te voorschijn kwam met het opschrift: 'Hier is begraven M. Claes Bettonviel, timmerman en koerghezel, sterf anno 1670'. Door het weglaten van de 'gh' heeft de Maastrichtse humor zich uitgeleefd op de Suisse.
Felix Rutten duidt in zijn ‘Terugblik 1880-1930’ de Sittardse Suisse ook als ‘koerezel’ aan.
Terug naar de start