In dienst van de VOC

In 1781 wordt een ‘Kapitulation’ (contract) gesloten tussen het kanton Neuenburg/Neuchâtel en de VOC waardoor het Koloniaalregiment De Meuron kan worden opgericht. Dit Zwitserse regiment ging via Frankrijk naar Kaapstad, Ceylon en Java waar het voor de VOC werkte.

Toen de Britten in 1795 Galle veroverden ging dit Zwitserse regiment over in Engelse krijgsdienst en bleef dat tot 1816.

In 1781 helpen de Fransen de VOC om een nieuw regiment op te zetten met rekruten uit Neuchâtel en omgeving. Het regiment krijgt de naam van zijn eigenaar; Graaf Charles Daniël de Meuron, geboortig uit Neuchatel, die eerder in Franse dienst werkte.

Charles Daniël de Meuron werd op 6 mei 1738 in Saint-Sulpice bij Neuchâtel geboren als een van de drie zoons van Théodore de Meuron en Elisabeth Dubois. Hij krijgt een opleiding voor de handel, maar vervolgt een militaire carrière. Als leerling komt hij in Strassbourg en daar gaat hij in 1755 in Franse krijgsdienst bij het Zwitserse regiment Hallwyl, dat bij de Franse marine is ingedeeld en waarmee hij in de Caraïben in de zevenjarige oorlog tegen Engeland vecht. In 1757 en 1758 staat hij aan de Amerikaanse kant tegen de Engelsen.

Vanaf 1765 dient hij 16 jaar bij de Franse Zwitserse Garde. Omdat hij protestant is, komt hij niet verder dan de kolonelsrang. Maar dankzij zijn goede werk, krijgt hij in 1781 opdracht een nieuw regiment voor de VOC op te zetten.
Dit nieuwe regiment bestaat uit 10 compagnieën van ieder 102 man en is speciaal opgezet om de VOC-koloniën te beschermen aan Kaap de Goede Hoop, op Ceylon en Java. Aan de Kaap was sinds 1652 een VOC-verversingspost om de schepen op de heen en terugreis naar Oost-Indië te ondersteunen.

De zeeweg naar Kaapstad is voor de Zwitsers geen pretje. Tijdens hun verblijf in het depot op het Île d’Oleron voor de Franse kust (oktober 1781 - maart 1782) breekt een pokkenepidemie uit en verliest het regiment 380 man. Die worden weliswaar weer aangevuld, maar met gevangenen uit Parijse cellen, waarmee het regiment al een deel van zijn eigen identiteit kwijtraakt. Het bestond immers bij de start al voor twee-derde uit Protestantse Zwitsers en voor een derde uit Duitsers en andere nationaliteiten. Onder de Fransen zijn de adellijke Pierre Hamar de la Brethonière en architect/landmeter Louis Michel Thibault als 'luitenant van militaire werken'.

Eind juli is het regiment weer op sterkte en krijgt het toestemming om uit te varen naar de Kaap. 800 Man gaan scheep op een door de VOC gehuurd Frans schip, de Fier. De andere 200 varen uit op het Franse marineschip Hermione. Door te wachten op andere koopvaardijschepen om daarmee een konvooi te vormen en door een zeer zware storm, kan de vloot pas op 4 september onder zeil gaan. Te laat om de voordelige winden op te pikken, waardoor het konvooi bijna 5 maanden op zee is, omdat het niet rechtstreeks, maar via de Antillen naar het zuiden moet varen.

Op 7 februari 1783 komen de Zwitsers aan. Uitgeput na 80 dagen op halve rantsoenen zijn er 300 gevallen van scheurbuik, waardoor al 103 man aan boord zijn gestorven. Nog eens 20 sterven in de eerste week aan land.
Kort daarna scheept het uitgedunde regiment weer in op de Hermoine voor de oversteek naar Ceylon om daar admiraal De Suffren te ondersteunen tegen de invallen van de Engelsen. Het regiment doet haar werk en verdringt de Engelsen uit Cuddalore.

Daarna gaat het terug naar Kaapstad waar het samen met het Franse regiment van Pondicherry in garnizoen komt te liggen. Dat gaat maar kort goed.
De heenreis naar de Kaap leverde al de eerste meningsverschillen op omdat De Meuron de kapitein van deFier, d'Albarade, aansprakelijk stelde voor zijn verliezen. Binnen drie dagen na hun aankomst stuurt hij een klaagschrift naar gouverneur Van Plettenberg. Daarin vraagt hij de kapitein in hechtenis te nemen en te houden zolang hij zijn verliezen niet gecompenseerd heeft. Want de kapitein had zijn schip volgestopt met handelswaar ten nadele van zijn regiment. Zijn oorlogsmateriaal was dermate slecht verstouwd dat er schade was ontstaan. Zo bleken de kanon-affuiten aan dek door de zon en het zoute water verrot.

Ook andere gebeurtenissen maakte het regiment en De Meuron zelf niet geliefd bij de Hollandse bewoners van de Kaapkolonie. Menige aangifte en ook duellen met leden van de Franse regimenten zijn het gevolg. Ook binnen het regiment botert het niet. De Meuron doet wat hij wil met ‘zijn’ regiment en dat levert hem de ontevredenheid op van zijn officieren en desertie van manschappen. Als eerste gaan de Franse ex-gevangenen aan de haal. Ook benoemt hij zijn broer Pierre-Frédéric, die eerst in Europa achterbleef om de rekruten te werven, tot zijn opvolger. De eerste die dat niet neemt, is zijn schoonbroer, kolonel Bênoit de Sergeans. Die neemt in juli 1783 zijn ontslag.

In 1786 wordt het Regiment De Meuron weer naar Ceylon gestuurd en blijven 33 man achter in Kaapstad. Op Ceylon staan ze onder bevel van gouverneur Van Angelbeek in Colombo, terwijl Pierre-Frederique de Meuron het commando voert. De Meurons doen vooral dienst als mariniers tegen de Engelsen.


In 1791 gaat het regiment opnieuw naar Ceylon voor een strafexpeditie tegen de koning van Kandi en blijft daarna ter plaatse voor de verdediging van het eiland tegen de aanvallen van de Engelsen. In 1792 gaat een deel van het regiment onder kapitein Gigaud naar Batavia.

Op 26 augustus 1795 worden 2 compagnieën gevangen genomen bij Trincomalee en na een slappe verdedigingspoging geven de Hollanders Ceylon over aan de Britten. De VOC is dan al bankroet en het regiment gaat over naar de Britten. Net als Ceylon bij de vrede van Amiens.

Nog terwijl de strijd op Ceylon voortduurt, neemt De Meuron - hij is al lang terug in Zwitserland - contact op met de Engelsen. En op 30 maart 1795 ondertekent hij met zijn vriend en professor aan de Sint Andrewsuniversiteit, kolonel Hugh Cleghorn, de overdracht van zijn regiment aan de Engelsen. Samen reizen ze naar Madras in Brits-Indië en verder naar Colombo op Ceylon, waar de overdracht bekrachtigd wordt. 860 Zwitsers gaan over in Engelse dienst waaronder de eerder gevangen genomen Zwitsers. Ze mogen weg op voorwaarde dat ze niet meedoen aan het beleg van Colombo.


Daarna strijden zij in 1799 bij Seringapatam en blijven tot 1806 in Brits-Indië. Dan gaat het naar Malta en verder naar Engeland waar het gedecimeerde regiment (er zijn nog 35 officieren en 132 manschappen over) in Lymington aan de Engelse zuidkust weer op de volledige gevechtskracht wordt gebracht.


In 1809 zijn ze eerst naar Gibraltar en daarna op Malta gestationeerd en vechten mee voor de Spaanse onafhankelijkheid. Daarna volgen acties in Sicilië en Italië. Als Napoleon in 1813 weer van zich doet spreken, bestaat het regiment uit 800 Zwitsers, 500 Duitsers, 300 Hollanders en 200 Elzassers. De 200 anderen zijn Italianen, Polen, Oostenrijkers en Spanjaarden. In mei van dat jaar gaan ze naar Amerika om aan de Britse kant tegen de Amerikanen te vechten.

In mei 1816 komt het bericht dat het regiment na hun dienst in Canada tegen de Amerikanen wordt opgeheven. Bijna 340 oud-gedienden blijven in Canada, of gaan over in Canadese dienst, de rest gaat in september via Harwich en Lymington terug naar hun geboorteland. Zo komt er na 35 jaar een einde aan het enige Regiment Zwitsers dat in 4 werelddelen heeft gestreden.


Terug naar de Zwitserse Garde in Rome

Terug naar de start