
Op deze kaart uit 1745 is het “oudt clooster", dat achter de garage van v.d.
Stoop & Kruijer heeft gelegen (nummer 1).
Na de inpoldering van “Het Taddicxrytien" verhuisden de geestelijke dochters
(klopjes) en bagijntjes naar 't Veld-Oost, dat in die tijd de Campen werd
genoemd (nummer 2). Bij nummer 3 ziet u het hekelhuis, omringd door water
uit de “Nieuwe Sloot", en bij nummer 4 de “Beydtse brug”. Deze brug lag
ongeveer op het kruispunt Hartweg en Valbrugweg.
ln nr. 30 van “'t is mooi weest” kunt u lezen dat de begijnen en de klopjes
van het klooster achter de garage van Stoop en Kruijer rond 1632 problemen
kregen met de bewerking van Vlas.
Door de inpoldering van de Tjaddinxrijd verdween het water dat nodig was om
het vlas te bewerken tot garen als basis voor linnen of voor het maken van
touw. Dit was waarschijnlijk de voornaamste reden om naar het oosten van 't
Veld, dat in die tijd de Campen werd genoemd, te verhuizen. Daar vlakbij lag
immers de Nieuwesloot oftewel de Ringsloot. Bovendien werd het water rond
een eilandje omgeleid, zodat de vrachtvaart over de Nieuwesloot geen last
had van het vlas dat vanaf toen rond het eilandje lag te roten.
Op een kaart uit 1654 was er op een landkaart een “heekelhuijs” met water
rondom getekend. Dat eilandje lag aan het einde van de Cleerbesemlaan, hoek
Valbrugweg. Door de verkaveling van 1976 zijn het eilandje en de Nieuwesloot
verdwenen.
Wanneer?
ln een testament uit 1639 worden twee begijntjes (geestelijke zusters)
vermeld, Lijsbeth Jans en Lijsbeth Aerians, die volgens de tekst eerder
woonachtig waren in het oude klooster aan de Zijdewind en in 1639 in de
Campen, dus in het nieuwe klooster.
Dit klooster is blijkbaar ontstaan tussen 1632, de inpoldering van de
Tjaddinxrijd, en 1639. Daarvoor was het een hofstede.
ln Noord-Holland was dat vaak een monumentale boerderij met een herenkamer
voor de geldschieters.
Secretaris en notaris Reijer van der Bijl
Hoe de hofstede veranderde in een klooster, is beschreven in een schrijven
uit 1668. De dames Griet Cornelis (80 jaar) en Lijeff Jacobs (72 jaar)
legden toen een verklaring af ten overstaan van Reijer van der Bijl.
Reijer was “Secretaris der stede Niendorp” en notaris.
We weten van hem dat hij op 19 juni 1656 van Jan Coensz. te Nieuwe Niedorp
een huis en 7 geersen (ongeveer 2 ha) land aan de “lange Reijs" kocht.
Grafschriften van de oude NH kerk te Nieuwe Niedorp zijn bij de restauratie
van de oude kerk genoteerd.
Veel zerken zijn echter in de loop van de tijd verloren gegaan, maar een
aantal is rond de Fenixkerk nog te zien. Op de zerk van Rijer van der Bijl
stond het volgende te lezen.
„Hier leijt Reijer van der Bijl,
Van de duodelijke Pijl,
Schielijk neergeschoten,
Menig mensch heeft hier te land,
Van zijn welbegaafd verstand,
Raad en hulp genoten,
Obiit (overleden) den 5 rij 1669.”
(Tekst bij afbeelding: Tijdens de sloop van de hervormde kerk van Nieuwe
Niedorp in 1875 werden de zerken bij de kerk neergelegd. Het fundament van
de toren stamt uit de 13e eeuw.)
Verklaring van twee dames
De twee genoemde dames Cornelis en Jacobs verklaarden dat:
“sij wel gekent hebben Pieter Jans Piet Eves (Evers), wonende op de
hofstede daer de pastoirs nu ordinair (alledaags) wonen in de Campen ofte
closter".
Zij hebben ook gekend:
“Griet Pieters, de dochter van Pieter Jans voorschreven (hiervoor
genoemd) ende dat de selve (zijzelf) was een geestelijke dochter, een
clopzuster, wonende met haer vader op de geseijde" (gezegde, genoemde)
plaets, maer dat sij al voor haer vader doot was, en haer vader achter int
huijs op de hofstede woonde soolangh hij leefen en aldaer is overleden
sonder dan men anders wiste oft het was sijn eijgen huijs en erve".
De dames verklaarden dat zij “mede wel gekent hebben Neel Cornelis en
Trijn Jacobs, de welcke mede int voorschreven huijs van Pieter Jans Piet
Eves op de hofstede hebben gewoont ten deelen al bij 't leven van Pieter
Jans en Griet Pieters en daernog dan datte selve oock waren geestelijcke
dochters en clopzusters."
Beheerder Jan Arijaen Meertens kennen zij ook. Hij woont
“tegenwoordich op de hofsteede sijnde het huijs vrijwat (nogal) bij sijn
tijt vertimmert en verandert doen dat de selve Jan Arijaen mede is een
geestelijck persoon een clopbroer (een broeder), ende sulcx in generael (in
het algemeen) dattet voorschreven huijs en hofstede van over veel jaren
herwaerts (sinds vele jaren) alsoo is bewoont en gebruict tot dienst van
convent (klooster), tot de woninge van pastoors of priesters en enige
cloppen en bij gelegenhtheijt oock wel tottet preeckhuijs ende wijders
(voorts) dat sij getuijgen gehoort hebben en wel weeten, dat de huijsvrouw
van desen Maritje Arijaens, sijnde een kints kint (kleinkind) van Pieter
Jans Piet Evers, noch sijn gerechtigt aent voorschreven huijs en erve, als
sijnde de enigste naeste staeck (afstammeling van een voorouder) ende
bloeden (naaste bloedverwant) die van Pieter Jan Piet Eves is overgebleven
ende dat sijn goet ende mede dit huijs was fidei commis ende aen sijn bloed
(zoals kinderen van mijn eigen vlees en bloed) moest blijven."
Fideï-commisgoederen speelden een grote rol in de geschiedenis van adellijke
families. Door een fideï-commis te vestigen kon men bewerkstelligen dat het
slot, in dit geval de hofstede, of een bepaald vermogensbestanddeel niet kon
worden vervreemd of zou worden geërfd door een getrouwde dochter en in de
hand van een ander geslacht zou komen. Het huis was daardoor enkel
overdraagbaar aan bloedverwanten, maar door het overlijden van Griet Pieters
en haar vader was dit niet meer het geval. In 1664 staat beschreven dat
Maritje Arijaens, dochter van Arijaen Claes van de Nes onder Schagen, via
haar moederszijde erfgenaam is van de hofstede in 't Veld.
Ontstaan
Het nieuwe klooster is dus voortgekomen uit een hofstede. De ouderdom van
deze hofstede is nog niet achterhaald, maar was al in 1593 aanwezig. ln de
verklaring van de dames Griet Cornelis en Lijeff Jacobs werd in 1668 door
secretaris Reijer van der Bijl vermeld dat Maritje Arijaens de enige nazaat
en kleinkind was van de eigenaar van de hofstede: Pieter Jans Piet Eves. Van
der Bijl merkte op dat voornoemde dames “beijde rooms catolijck" waren.
Hoewel beide oude dames niet in officiële stukken als klopje of begijntje
voorkomen, is het toch mogelijk dat zij wel een van de geestelijken zijn
geweest. Griet Cornelis ondertekende een testament op dezelfde wijze als de
begijntjes en de klopjes met het Latijnse kruis tussen de voor- en
achternaam. Secretaris Van der Bijl heeft bewust twee oude dames een
verklaring laten afleggen, omdat hij meer wilde weten over het ontstaan van
het preekhuis en het klooster in de periode van 1632 tot 1639.
De laatste erfgenaam van de hofstede, Maritje Arijaens, heeft in de
verandering van hofstede naar klooster en de groei van de roomse enclave
samen met haar zuster een belangrijke rol gehad. Haar zus was blind, maar
werd blijkens diverse testamenten door de klopjes en de begijntjes goed
ondersteund.
ln 1656 werd zij in een testament vermeld “als zijnde blint met haer
zuster Trijn Arijaens daerop passende" en in 1662 als “blinde meijt".

Maritje heeft samen met haar zus uiteindelijk kunnen bepalen dat de hofstede
een klooster werd. In de verklaring van 1668 staat ook te lezen dat een
tante van beide zusters, Griet Pieters, voor haar overlijden een klopje was.
Dit zal tevens bepalend zijn geweest voor de verandering van de hofstede tot
klooster.
Het samenkomen, wonen en leven van de roomsgezinden in de Campen ('t
Veld-Oost) was vanaf 1639 al bekend. Het bestuur van Alkmaar beschreef in
dat jaar “de paepse stoutigheden".
De naam klooster werd pas veel later vermeld. Op een kaart van 1654 stond
voor het eerst de naam Clooster.
Vanaf 1659 kun je deze naam ook tegenkomen in de aktes. Door het toenemend
aantal geestelijken is in de loop van de genoemde jaren de naam klooster
ontstaan.
Dit klooster was niet een groot gebouw met ommuring. Als basis diende de
oude hofstede en het preekhuis.
Daarnaast kwamen enkele huisjes en dat breidde zich in de latere jaren uit
tot het uiteindelijke dorp 't Veld.
De naam 't Veld werd in die tijd nog niet gebruikt, maar wel de Campen.
Aan
de rand van de Kostverlorenpolder ten oosten van het huidige dorp lag land
met de naam 't Veld. Door de groei van de gemeenschap en woningen richting
het oosten ging men rond 1700 over tot de naam 't Veld voor de gehele
buurtschap.
Dankzij bovenstaande tekst is nu duidelijk op welke wijze in 't Veld een
rooms-katholieke gemeenschap en een preekhuis is ontstaan. Omdat er bij het
klooster in 't Veld geen breed water voor de vlasbewerking voorhanden was,
bouwden de begijnen een “heeckelhuijs" aan de Nieuwe Sloot, ten oosten van
het klooster. Met het ontstaan van het nieuwe klooster werd het clooster aan
de Zijdewind het “oude clooster" genoemd. Oud had in dit geval geen
betrekking op de ouderdom, maar enkel op het uit functie raken van de
huisjes aan de Tjaddinxrijd.
Waar
lag dit klooster?
Dankzij
een aantal aktes en een landlegger van omstreeks 1685 heeft men kunnen
achterhalen waar dit nieuwe klooster heeft gestaan. Een landlegger is een
soort register, een overzicht van de landerijen in een bepaald gebied. Soms
is er een plattegrond bij en dat maakt de plaatsbepaling wat makkelijker. Zo
werd omstreeks 1685 beschreven dat Albert Reijers uit de Leijerpolder een
stuk land had dat grensde in het zuiden aan land van Adriaen Theunes en het
klooster in het noorden.
De noordgrens van het perceel van Reijers lag dus aan het zuidelijke deel
van het klooster.
Daar lag het oudste deel van het klooster, namelijk de hofstede.
ln de huidige situatie zou deze hofstede hebben gelegen op het terrein van
café de Vriendschap en het dubbele woonhuis daar ten oosten van.
Het lag op de kruising van de bannegrens tussen Oude en Nieuwe Niedorp, maar
ook op de grens van de Leijerpolder en de Oostercamperpolder.
Waar nu de Rijdersstraat loopt, was in de 17e eeuw de Rijderssloot, ook wel
de Visserijsloot genoemd, met
een naastliggend voetpad. Dat pad liep vanaf De Weel naar het klooster en
was in 1698 nog aanwezig.
Aan de noordzijde van de Rijderssloot werden omstreeks 1639 vijf
kloosterhuisjes gebouwd. Ten zuiden van de Rijderssloot lag de hofstede en
een paar kleinere huisjes. De sloot scheidde de kloosterhuisjes in twee
delen. Tijdens de beschrijving in 1656 van
de
bewoners in de kloosterhuisjes is te lezen dat het preekhuis op het perceel
van het klooster het middelste, het derde huis zal zijn geweest. De ligging
van het preekhuis was blijkbaar centraal en zou in de huidige situatie
ongeveer onder het parkeerterrein zijn, direct ten westen van de huidige
kerk.
Vanaf het klooster liep een voetpad naar het “heekelhuijs", het huis waar de
begijntjes het vlas bewerkten tot garen als basis voor linnen of voor het
maken van touw. Op een kaart van 1654 staat het hekelhuis ingetekend, maar
op een kaart uit 1745 is dit huis verdwenen.
Op deze tekening, gemaakt omstreeks 1820, is het klooster; het hekelhuis en
het pad tussen die twee aangegeven. De R.c. kerk is natuurlijk nog niet de
huidige Martinuskerk, want die is pas in 1853 gebouwd.
Het bewijs
Uit de gegevens van het archief blijkt dat pas in 1644 werd bevestigd dat er
in het oosten van 't Veld, toen de Campen genoemd, een preekhuis in de
hofstede was. Schout Anthonius van Neyerop (Meyerop), “officier van de
Niedorper-Cogge, geassisteert sijnde met Henrick Aelbertsz ende Jasper Jansz
Koeman, schepen (bestuurder) van Nyerop”, ging op 4 juli 1644 op papenjacht.
Ze gingen eerst naar de Campen (naar de hofstede in 't Veld-Oost) en troffen
daar “Doctoor Bavo Johannis Cleerbesem" aan. Cleerbesem bracht de schout en
de twee schepenen naar boven, naar een kamer, “twelck hy Bavo Cleerbesem
verclaerde syn kerk te wesen, alwaer hy ordinaris (gebruikelijk) synen
dienst ende predicatiën was doende".
Er was ook een bord “ofte tavereel van den Cruysseficx, staande soo het
scheen op een aultaer".
De schout liet de enige deur naar die kamer dichttimmeren met drie “enckele
middelnagele".
Cleerbesem moest beloven dat “d'selve kerck nyet weder te ontsluyten ten
eynde daerinne geen conventiculen (bijeenkomsten) te houden".
Papenjacht
Dezelfde dag ging het gezelschap naar “den Zijtwindt", waar ook de roomse
kerk werd bezocht. Er was een klopje aanwezig. De kerk was helemaal leeg:
geen altaar en geen banken. De kerk werd dichtgetimmerd en het klopje mocht
de kerk niet meer open maken. Ze zou dat ook aan haar zuster vertellen.
Omdat we zeker weten dat er in Zijdewind in 1648 een nieuwe kerk werd
gebouwd (en in 1649 weer werd afgebroken), staat dus vast dat er in 1644 al
een roomse kerk in Zijdewind bestond.
Hierna gingen de heren naar de Wateringskant, want zij hadden gehoord dat
bij Willem Willemsz regelmatig geheime kerkdiensten werden gehouden. Toen er
gevraagd werd waar de diensten werden gehouden, nam hij ze mee naar de grote
hooischuur en zei: “Soo wanneer hier enige predicatie wordt gedaan, dan
is dit de plaats en de kerk." Ook hier werd bijna alles dichtgetimmerd
met meer dan veertig spijkers.
De volgende dag, dus op 5 juli 1644, bezocht Anthonius van Meyerop met twee
schepenen uit Winkel de “stede Winckel". Anthonius van Meyerop verbood Claes
Jansz Woggelum, Arie Janssen en Aris Cornelisz Crol “haere huijsen te
laten gebruycken tot paepse conventiculen (samenkomsten)”.
Meyerop heeft een verslag van zijn jacht naar Den Haag gestuurd. Hij wilde
dat wel mondeling komen toelichten, maar als het weinig uitmaakt blijf ik
liever thuis, “want gelijck men seijt: als de catten van huijs sijn,
hebben die muijsen vreught ende lopen die varckens int coren."
Een
bijzondere familie
Al eerder in dit verhaal schreven we over Pieter Jans Piet Eves (Evers),
eigenaar van de hofstede in ’t Veld-Oost. Hij was vader van Jan Pieters en
Griet Pieters. Omdat zijn zoon Jan Pieters 3 dochters had, was Pieter Jans
Piet Evers, opa van Maritje, Grietje en Lijsbet. Alle dochters hadden de
achternaam Jans.
ln een testament uit 1647, dat door notaris Reijer van der Bijl was
opgemaakt, staat beschreven dat Maritje Jans en Grietje Jans hun innocente
(onnozele, met zwakke geestelijke vermogens) zuster Lijsbet Jans als
erfgename van hun bezittingen, waarschijnlijk dus ook van de hofstede,
hebben aangewezen. ln een testament van 1653 werd MaritjeJans vermeld.
Zij ondertekende met het Latijnse kruis. ln 1656 werd Maritje beschreven als
klopje en Grietje Jans en Lijsbet Jans als begijntjes.

(Tekst bij afbeelding: Volgens een testament uit 1647, opgemaakt daar
notaris Reijer van der Bijl, beschrijven Maritje Jans en Grietje Jans hun
innocente (verstandeloze) zuster Lijsbeth Jans als erfgename van hun
bezittingen. Maritje Jans ondertekent het testament met het Latijnse kruis
tussen de voor- en achternaam.)
Bezoek aan het klooster op 10 oktober 1649
Op die dag gingen 4 heren met schout Van der Woude en 6 of 7 soldaten te
voet naar het huis van pastoor Bavo Cleerbesem en vroegen naar de pastoor,
maar er werd gezegd dat hij uit was. De heren bekeken eerst de kerk en
vonden die niet groot en ook niet ruim. Ook beschreven ze de schilderijen,
de beelden, de ornamenten, de tinnen kelk en ook de personen die er woonden.
Dat waren de knecht van pastoor Bavens (Bavo) en twee maagden. De ene maagd
werd “uitgekeurt" en de andere twee mochten met Bavo vrij blijven. Dat
betekende dat de woning of de kamer van die ene maagd werd gesloten,
misschien zelfs dichtgetimmerd. Toen ze de andere vier huizen met daarin 30
klopjes zagen, besloten ze die “gansch leeg te keuren". Deze 30 klopjes
moesten dus vertrekken, maar de huizen mochten blijven staan.

Ze hebben nog een ander huis bekeken en vonden daar 7 dames. Ze hebben een
dame uitgekeurd en de anderen mochten vanwege “haere ouderdom en
kranckheeden (ziektes)" blijven. Om ongeveer 4 uur zijn de heren naar Nieuwe
Niedorp te voet “gekeert".
De volgende dag („dijnckxdaechs”) na de middag is de schout samen met zijn
dienaar en 5 of 6 “dienaers van Alcmaer" naar het huis van pastoor Bavo
gegaan en hebben het volgende uit de kerk meegenomen: een schilderij, twee
grote beelden, een tinnen kelk en nog meer.
Deze inboedel hadden ze daags tevoren al beschreven. De beelden werden
“spottelijck draegende" zonder te beschadigen naar een Hoornse schuit
gebracht. Zij hadden echter wel twee of drie planken van de zolder gebruikt
om de schilderijen te vervoeren.

(Tekst bij afb.: Op deze kaart uit 1654 zijn duidelijk de verschillen tussen
Zijdewind en 't Veld te zien. ln Zijdewind staan veel meer huizen dan in 't
Veld. Bovendien zien we een behoorlijke weg door Zijdewind. De reis van de
heren Van de Woude en Van der Bijl vanuit Nieuwe Niedorp naar het “nieuwe
klooster” is bewust in de zomer gepland, want in een ander jaargetij waren
er alleen maar modderpaden.)
Herman Hartman van der Woude
Van der Woude was op 25 juli 1621 geboren in Munnickelant (Zuid-Holland). ln
1646 werd hij “Hoofd-Officier en Dijkgraaf van de Niedorper Koggen in
Noord-Holland". Op 19 maart 1656 trouwde hij met Margarieta Blaeuhulck uit “Enchuijsen".
Zij was dochter van de “Bewindvoerder van de Oostindische Admiraliteits
Heer, Equpagemeester en Munsterheer Generaal te water en te lande".
Deze bewindvoerder zorgde dus voor de organisatie van de oorlogsvloot, voor
de uitrusting van de schepen en nam bemanning aan. Kortom: Herman verkeerde
in hoge kringen.
Ook op 5 juli 1656 bezochten schout Herman Hartman van der Woude en
secretaris Reijer van der Bijl het preekhuis in de Kampen.
Herman was zeer gezagsgetrouw. In 1649 deden de Gecommitteerde Raden van
Hoorn de volgende uitspraak over pastoor Baefo Johannes Cleerbezemz “ sonder
enig dienst meerte doen op pene (straffe) van anders te sullen werden
geappregendeert (gearresteerd)". Ook de opvolger van pastoor Cleerbezem Mr.
Joost Vercampen (vanaf 1653) had met deze uitspraak te maken. Van der Woude
hield zich daaraan.
Over secretaris en notaris Reijer van der Bijl hebben we al eerder
geschreven.
De
oude priester Cleerbezem
De heren Van de Woude en Van der Bijl gingen dus op 5 juli 1656 samen met de
schepenen (bestuurders) Jacob Arijaens Winckel en Cornelis Goverts naar de
woonplaats van Mr. Joost Vercamp, priester in de Kampen binnen de banne
(begrensd rechtsgebied) “onser stede Nijeudorp". Zij hebben geinformeerd
naar de situatie van de priesters, de clopzusters, de “timmeragien“ (de
bouwactiviteiten) en de “paepschendienst".
Trijn Jacobs (ongeveer 59 jaar oud, gewezen dienstmaagd van Mr. Baefo
Cleerbezem en dochter van Jacob Joost van de Oostermoerbeek) en Neel Claes
(ongeveer 37 jaar oud, dienstmaagd van Mr. Joost Vercamp, later van Mr. Jan
van Houten, eigenaresse van het hekelhuis) verklaarden dat meer dan drie
jaar geleden Mr. Baefo een kamer heeft gehuurd en daadwerkelijk in Amsterdam
is gaan wonen.
De dames wisten ook nog dat hij daar nog steeds met zijn broeders dochter
“in de cost" woont en dat hij soms naar de Kampen overkomt.
De priester was er laatst zes of zeven weken geweest. Hij is oud, wordt
blind en kan weinig diensten voorgaan. Gisteren tussen elf en twaalf uur is
hij weer vertrokken.
Vier jaar geleden, zo zeiden de dames, heeft Mr. Joost
(Judocus) Vercamp (zoon van
Claes Alberts uit Zijdewind) Mr. Baeffo opgevolgd.
Bewoners
van het klooster en het hekelhuis aan de Nieuwesloot in 1656
In het verslag dat de heren Van der Woude en Van der Bijl naar aanleiding
van hun bezoek aan het nieuwe klooster op 5 juli 1656, maken, staan de namen
vermeld van zij die daar aantreffen.
(De namen van deze bewoners worden vermeld aan het eind van dit artikel
in een bijlage.)
Aan het eind van het verslag verklaarden de getuigen dat ze de oprechte
waarheid hadden gesproken en dat pastoor Baeffo inderdaad was vertrokken.
Officier Van der Woude gelastte met ronde woorden dat zij Mr. Baeffo moesten
laten weten dat de pastoor zich precies moest houden aan de jurisprudentie
(de uitspraken van rechters) van de Niedorpercogge, de vonnissen van de
Gecommitteerde Raden en dat hij geen diensten meer mocht doen op straffe van
gevangenisstraf.
Bovendien werd de ongehuwde Jan Arijaens ondervraagd over het voorhuis, dat
afgebroken was. Jan meldde dat het timmerwerk niet voor een preekhuis was,
maar voor een woonplaats voor hem en het ook zo wilde inrichten.
Vaker een bezoek
Reijer van der Bijl heeft als rechterhand van
Herman Hartman van der Woude
vaker een bezoek gebracht aan het klooster in de Campen.
Officieel waren deze bezoeken uit hoofde van zijn functie als notaris voor
het opmaken van de vele testamenten van de geestelijken, maar gelijktijdig
zal hij een goed beeld hebben gehad in de wijze van het bestaan en van het
geloof van de geestelijken. Zowel de testamenten als de beschrijvingen
lieten niets anders zien dan de vele goede bedoelingen tegenover de
lichamelijk, geestelijk en financieel zwakkeren en dat zal Reijer van der
Bijl ook hebben ondervonden. En wat voor kwaad konden de klopjes en de
begijntjes verder als bejaarde dan wel “bedaegde" vrouwtjes met een
gemiddelde leeftijd van meer dan 60 jaar.
Toch kwam schout Herman Hartman van der Woude op 8 oktober 1659 en vijf jaar
later op 16 oktober 1664 op bezoek. Hij bezocht in 1659 samen met twee
schepenen, Pieter Bossenaer en Jan Koeman, en secretaris Reijer van der Bijl
ook het hekelhuis. Vijf jaar later nam de schout uit Nieuwe Niedorp twee
andere schepenen mee: Simon Joost Kruijf en Cornelis Claes Egmond. Ook toen
was Reijer van der Bijl aanwezig, want die moest immers het verslag maken.
In die verslagen zijn de bewoners van het hekelhuis en van het klooster
vermeld (zie bijlage B).
Sommige bewoners vertelden in 1664 aan Reijer van der Bijl dat zij er al 28
jaar hadden gewoond. Dat betekende dat het hekelhuis op het eilandje al in
1636 bestond. Dat kan wel kloppen, want op 20 januari 1632 kreeg Sijbrant
Aelbrechtsz het alleenrecht om het meertje de Tjaddinxrijt droog te maken.
Deze schoolmeester uit Hoorn liet al in 1632 een molen bouwen om het water
uit het meertje te halen. De klopjes en de begijntjes, die vanwege de
vlasteelt het water niet konden missen, moesten dus omstreeks 1632 verhuizen
naar de Campen.
Het hekelhuis was niet groot, want het stond op een eilandje van 170
vierkante meter. Rondom het huis was er natuurlijk ruimte nodig om het vlas
door de vaste bewoners te bewerken. In dat huis, eigendom van Neel Claes
Alberts, zien we in die vijf jaren weinig verloop. Alleen Maritje Gerrits
wordt in 1664 niet meer genoemd als bewoner.
Het eigenlijke klooster bestond uit 8 huisjes: vijf ten noorden van de
Rijderssloot en drie ten zuiden van de sloot.
Een afschrift van het rapport van 1664 werd naar het Hof van Justitie
gestuurd. Secretaris Reijer van der Bijl schreef in dat rapport het
volgende:
“Van welcke sommige genieten van de publijcque armen bedeelingen alle
twelcke wij officier, schepenen ende secretaris voornoemd, verclaeren de
waerheijt te zijn, soo veele als wij bij huijsoeckinge en ondervraginge
hebben connen veraemen".
Zoveel als er in de archieven te vinden is over de periode 1664 en daarvoor,
zo weinig informatie is er te vinden in de periode na 1664. Waarschijnlijk
kwam de schout niet meer zo vaak in 't Veld (de Kampen) en in Zijdewind.
In de periode van 1650 tot 1670 zijn er gemiddeld zo'n 40 geestelijken in
het klooster aanwezig. Door ouderdom, overlijden en verhuizen van diverse klopjes verminderde het
aantal geestelijken na 1664 in de gemeenschap snel. Geleidelijk aan kwamen
de kloosterhuisjes in particuliere handen.
Het voorlaatste klopje in het klooster in de Kampen was Jannetje Willems. Na
het overlijden van Jannetje geeft Cornelis Cornelisz Jongedage op 10 januari
1733 het lijk ter begraving aan.
Uit nader onderzoek van historische aktes zal moeten blijken wat er na 1664
met het “nieuwe klooster' is gebeurd. Na het gedwongen vertrek van pastoor
Cleerbesem in 1650 kerkte men in de huizen van de klopjes en die van de
pastoor. Hoe lang dat geduurd heeft, is niet bekend. Toch weet men dat er in
1730 een klein kerkje zonder toren in de omgeving van het nieuwe klooster
heeft gestaan.
In die kerk stond een notenhouten preekstoel die in 1738 was gemaakt door
Daniël Kleef en 303 Hollands guldens kostte.
Later werd vermeld dat er ook een orgel in deze kerk stond.
In 1809 werd het volgende geschreven. “in een afgelegen oord bij Niedorp,
genaamd 't Veld, staat een kerk en een pastorij voor het voornoemde dorp en
omtrek. Alles is van hout getimmerd en het heeft niets aangenaams."
De pastoor in die tijd was Martinus Kouwenhoven en er waren 439 parochianen.
De hierboven genoemde pastorie is waarschijnlijk in 1722 gebouwd door de 12e
pastoor van 't Veld, Johannes Bartels.
De kleine “niet aangename" kerk wilde men al in 1819 vervangen. In de
archieven uit 1832 werd verhaald over “ de bouwvallige staat van het oude
kerkgebouw en de bouw en de financiering van een nieuwe kerk."
Pastoor Van der Salm probeerde in 1841 toestemming en subsidie aan te vragen
voor een nieuwe kerk. Het verzoek werd echter afgewezen en dat betekende dat
de pastoor, die in 1833 in 't Veld was gekomen en in 1846 vertrok, nog niet
had gezorgd voor een nieuwe kerk in 't Veld.
Pas in 1853 werd er uiteindelijk een begin gemaakt met de bouw van de
huidige Martinuskerk.
Bijlage A:
De bewoners van het klooster en het hekelhuis aan de Nieuwesloot
in 1656
In het verslag van de heren Van der Woude en Van der Bijl naar aanleiding
van hun bezoek aan het nieuwe klooster op 5 juli 1656 zijn onderstaande
namen vermeld. De heer J. van Lunsen heeft aanvullende gegevens uit
testamenten en aktes kunnen achterhalen. Deze zijn tussen haakjes geplaatst.
In
het klooster
In de schuur naast de woning van Mr. Vercamp (pastoor, vernoemd naar de
Campen, out, blindich, zoon van Claes Alberts aan de Sijdwint) woonden:
·
Lijsbet Jans (geboren in 1594, warrig, innocent (onschuldig), zus van
Maritje en Grietje Jans, dochter van linnenwerker Jan Pieters uit Zijdewind)
en
·
begijntje Lijsbet Arijaens;
In een afzonderlijke kamer:
·
Alidtge Pieters Govaerts (geestelijke zuster, dienstmaagd van Mr. Dirck van
Doornick, 42 jaar, dochter van wijlen Pieter Goverts tot Veenhuizen, geboren
in 1614, overleden op 25 november 1670) en
·
Aecht Dircx (weduwe van Claes Steurman, had een overleden dochter Maritje
Claes, laat haar dochter Neel Claes in een testament van 1654 haar huis in
de Kampen na) en
·
Lijsbet Jans (dochter van Aecht Dircx, een andere dan de Lijsbet hiervoor,
simpeltjes, 57 jaar, dochter van Jan Derox Camper van het oude klooster aan
de Zijdewind).
In het westerse huis verbleven in de achterkamer:
·
Anna Pieters en
·
Maritgen Jans Kampes (zus van de eerstgenoemde Lijsbet Jans, 51 jaar);
In de middelste kamer:
·
Maritgen Dircx (klopje) en
·
Trijn Dircx (klopje, zij kocht in 1668 huis, inboedel, en hooi in de schuur
aan de ringsloot van de Slootgaard, was kreupel, 52 jaar, overleed op 30
april 1671).
Verder woonden er:
·
Maritgen Cornelis (weduwe, 62 jaar, overleden op 7 mei 1669) en
·
Neel Garbrants (weduwe).
·
Aan de overzijde van de sloot (de huidige Rijdersstraat was in die tijd een
sloot) aan de zuidkant woonde in het huis dat in 1655 nieuw was getimmerd:
·
Zijbrich Allerts (Alberts) (weduwe van Reijer Willems uit de Leijen, woonde
met haar twee zonen: Willem Reijers en Allert Reijers);
·
In het voorste gedeelte:
·
Trijn Dirck (75 jaar, vanaf 1656 blind, dochter van Dirck Jan Keucx uit
Nieuwe Niedorp, overleden in 1672, verkocht 4 geers land in de
Westerkampen),
·
Jan Keuck (blind, broer van Trijn Dirck),
·
Maritgen Huijberts (klopje, ziekelijk, 72 jaar, kwam uit Zijdewind) ,
·
Trijntje Pieters (klopje) en
·
Jan Adrijaens (26 jaar, woonde in het klooster, kocht 8 geersen iand in de
Oosterkampen, had als dienstmaagd Trijn Jans, dochter van Jan Campen, die
aan de Westerweg woonde).
In het tweede huis:
·
Anna Dircx ?
In het voorste deel van het derde huis woonde:
·
Cornelis Willems (bejaard, ongehuwd, met een wereldse dochter die niet
handig was met linnen, voogd van Maritje Jans).
In het achterhuis:
·
Maritgen Pligrims (klopje, 71 jaar, zus van Gerrit Cornelis, vermeldt blinde
Maritje Arijaens in haar testament, schenkt haar huis en goederen aan Neel
Cornelis) en
·
Neel Cornelis (klopje, sinds 1642 dienstmaagd bij Maritgen Pilgrims,
overleed op 2 oktober 1669). Maritjen Pilgrims vermeldt blinde Maritje
Arijaens in haar testament, schenkt aan de armen en schenkt haar huis en
goederen aan haar dienstmaecht Neel Cornelis.
Hierna beschrijven de heren Van der Woude en Van der Bijl weer de bewoners
aan de noordkant van de sloot.
In het oosterse huis:
·
Gerbrich Jacobs (kiepje) en
·
Anna Jacobs (kiepje, zus van Gerbrich, overleed 5 apm 1679),
Aan de westkant weduwe
·
Neel Gerrits (weduwe van Jan Keesom, bij haar twee ongetrouwde zonen Jacob
en Gerrit Jans, overleed 4 maart 1670) In het kleine huisje tussen het
westelijke huis en de woning van Mr. Joost:
·
Anna Arijaens (begijntje, 77 jaar, erfgename van Pieter Aerijen op
Niecklandt),
·
Neel Arijaens Bestevaer (begijntje, 47 jaar, verkocht grond bij de
gereformeerde kerk van Zijdewind),
·
Griet Jans Kampes (begijntje, zus van Maritje jans, overleed op 23 december
1669)
In
het hekelhuis aan de Nieuwesloot
Al eerder schreven we over de reden van de verhuizing van het oude klooster
naar 't Veld-Oost. Daar hadden de begijntjes en de klopjes weer de
beschikking over water: de Nieuwsloot.
Naast deze sloot is er een eilandje (170 vierkante meter) gemaakt, zodat de
schepen rechtdoor konden varen en dus geen last hadden van het rotende vlas
bij het eiland.
Op
het eilandje was een hekelhuis gebouwd, waarin woonden:
·
Maritgen Arijaens (al 15 jaar blind, 35 jaar, verzorgde de 68-jarige Griet
Cornelis, kleinkind van de eigenaar van de hofstede: Pieter Jans Piet Evers)
·
Trijn Arijaens (klopje, 32 jaar, zus van Maritgen)
·
Maritgen Gerrits (simpel van zinnen)
In het midden:
·
Trijn Jacobs (59 jaar, dienstmaagd van Mr. Baeffo Cleerbesem, dochter van
Jacob Joost van de Oostermoerbeek) en
·
Anna Dircx
In het achterste gedeelte de geestelijke zusters
·
Alidt Cornelis (begijntje, heeft vanaf 1632 op bed gelegen, dochter van
Cornelis Pietersz uit de Oudenijedorperboome, overleed op 14 juli 1675)
·
Griet Pieters (begijntje, later klopje, 32 jaar, dochter van Pieter Jacob
Dircx van Iutjewinkel, laat 100 guldens na aan Maritje en Trijn Arijaens) en
·
Lijsbet Cornelis (begijntje, 62 jaar, zus van Alidt)
Eigenaresse van het heekelhuijs was in 1659 Neel Claes (geboren in 1616,
dochter van Claes Alberts uit Zijdewind, zus en dienstmaagd van pastoor
Joost Vercamp in Amsterdam, later van pastoor Jan van Houten)
Bijlage B:
De bewoners van het klooster en het hekelhuis in het verslag van 1659 en
1664
In
het hekelhuis
·
Lijsbeth Cornelis was een dochter van Cornelis Pieters uit de
“Oudenijedorperboome" en heeft daar 28 jaar gewoond.
·
Aeltje Cornelis was een zuster van Lijsbeth, heeft daar ook 28 jaar gewoond
en heeft er ongeveer 24 jaar “aan het water te bed gelegen
·
Anna Dircx, dochter van Dirck Jan Robbis van de Westermoerbeek tot “Oudenijedorp",
heeft er ongeveer 25 jaar gewoond.
·
Trijn Jacobs,dochter van Jacob Joost van de Oostermoerbeek tot “Nijeudorp”,
woonde er 16 jaar.
·
Maritjen Arijaens, dochter van Arijaen Claes van de Nes onder Schagen, was
al 23 jaar blind en heeft er 24 jaar gewoond.
·
Trijn Arijaens, een zuster van Maritjen, woonde er 12 jaar.
Bewoners van de vijf noordelijke huisjes

·
Lijsbeth Jans was net als Aeltje Pieters voor 1/4 deel eigenaresse van dit
tweede huis. De andere Lijsbeth Jans bezat waarschijnlijk 1/2 deel, maar
verkocht dat aan Jan Arijaens onder de conditie “haer vrije woninge haer
leven daerin te behouden". De jongste Lijsbeth was de dochter van Jan
“uijttet oude closter bijde Zijdwint".
·
Mr Jan van Houten was priester en Neel Claes zijn dienstmaecht. Jan Arijaens
was eigenaar van dit middelste huis en Trijn Jans was dienstmaecht bij deze
vrijgezel.
·
Neel Gerrits was weduwe van Jan Keesom en woonde daar met “deels hare sonen.
Jacob Koomen woonde er met twee van zijn dochters. De derde dochter liep
heen en weer en hield een “zijenwinckel". in een akte uit de 17e eeuw is te
lezen dat in een zijdewinkel in een nabij gelegen plaats bij Winkel “vlas,
winkelwaeren en wollen" werden verkocht. Dat zal in de zijdewinkel in de
Campen niet anders zijn geweest.
·
Trijn Dircx was een dochter van wijlen Arijaen Jacobs van de Sijtwind.
·
Aeltje Pieter Goverts was dochter van wijlen Pieter Goverts tot Veenhuijsen.
·
Trijn Jans was dochter van Jan Campen, wonende “aen de Westerwech tot
Nijeudorp".
·
Trijn Dircx, dochter van Dirck Jan Keucx tot Nijendorp, was acht jaar blind
en heeft er inde dertich jaren" gewoond.
·
Griet Pieters, dochter van Pieter Jacob Dircx van Lutjewinkel, woonde er
ongeveer dertig jaren.
·
Neel Arijaens, dochter van “Arijaen Theuwis vande Sijdwint", heeft daar
gewoond en “inde Campen gedient omtrent dertich jaren.
·
in het meest oostelijke huis, “toecomende Jacob Maertens Koomen, hebben
bevonden met haer vader Jacob Meertens ende zijenwinckel neringe te doen
Serbrich Jacobs, Anna Jacobs ende Trijn Jacobs, die somtijts 't huijs ende
somtijts op een ander woont".
Bewoners van de drie huisjes ten zuiden van de Rijderssloot
·
Anna Dircx woont sinds 1633 op haar eigen hofstede en heeft bij haar
ingenomen in de cost en “uijt oommiseratie (barmhartigheid) Maritjen
Huiberts, die lange daer omtrent gewoont heeft ende inpotent en aft is en is
bijde Zijdwint vandaen".
·
Het meest oostelijke huis op de zuidkant van de Rijderssloot is deels van
Cornelis Willemsz en woont daar met zijn dienstmaecht Neel Dircks die mede
het huis in eigendom heeft.
In tegenstelling tot eerdere bezoeken aan het preekhuis beperkte Reijer van
der Bijl zich tot het opschrijven van de geestelijke dochters, de klopjes.
Het aantal aanwezige klopjes was in 1659 verminderd tot 29.
Opmerkingen bij de inwoners van het klooster

Anna
Dircx komt twee keer voor in het verhaal over de inwoners, maar de heer Van
Lunsen heeft ook twee verschillende omschrijvingen. Het is niet duidelijk
bij welke Anna welke gegevens horen. Daarom vermelden we hieronder beide
dames.
·
Anna 1: 65 jaar
·
Anna 2: klopje, 51 jaar, woonde sinds 1633 op een eigen hofstede ten zuiden
van de (Rijders)sloot, had als dienstmaagd Guurt Jans, liet haar in een
testament na: 400 gulden, een bed met toebehoren en een vrij huis, waar zij
woonde. Anna had al op 17 april 1641 een testament gemaakt bij notaris
Hoogeboom. Zij liet aan een zoon van haar zus, Dirck Arijaens, 1000 gulden
na en nam uit barmhartigheid Maritje Huijberts in huis.
De heer Van Lunsen heeft ook nog gegevens van drie personen gevonden die
niet in het verslag van Reijer van der Bijl worden genoemd, terwijl ze
waarschijnlijk toch in het klooster hebben gewoond. Het gaat om de volgende
personen.
·
Anna Pieters Droochges: 60 jaar, klopje, laat in een testament 100 gulden na
aan kloosterbewoonster Maritje Jans Ackermans, waamlee zij woonde, ver-
koopt een akker polderland van anderhalve geers in de Ieijerpolder, grenzend
aan de visserijsloot en het land van kloosterbewoonster Zijbrich Allerts,
verkoopt haar huis en erf aan kloosterbewoner Cornelis Wlllems.
·
Maritje Jans Ackermans: oude maagd, volgens het weesboek van Eenigenburg
dochter van Jan Jacobs Aokermans, liet 100 gulden na aan Lijbeth en Alldt
Cornelis, 100 gulden aan Maritje en Trijn Arijaens en 100 gulden aan Maritje
Gerrits.
·
Willem Reijers: zoon van Zijbrich Allerts en van Reijer Wlllems uit de
Leijen, Wlllem was voogd van Anne Arijaens, verkocht zijn huis en erf aan
Claes Jans Starcken, grenzend aan het preekhuis, verkocht aan Claes Adriaens
het voorste gedeelte van een huis waar klopje Neel Pieters het andere deel
had.\
In een testament uit 1690 werden twee klopjes beschreven:
Neel Jans en Neel Heijndericx, woonachtig “int klooster inde ooster campen",
Neel Jans sieck te bedde leggende en haer bloedkraelde kettingh en gemaeckte
silverwerck" schenkt aan Neel Heijndericx.
Beide dames kwamen in voorgaande stukken niet voor.
En dan zijn er nog:
·
Neel Pieters en Guert Jans woonden ongeveer in die tijd in het klooster.
Neel Pieters laat haar testament opmaken in 1694 en vermeldt daarin familie
in Lambertschaag en Lutjewinkel. Zij overleed in hetzelfde jaar, waarna haar
erfgenamen in 1695 de helft van een huis in het klooster verkopen aan
Garbrandt Schatter.
·
Guert Jans, die in de andere helft van het huis woonde, verkoopt een maand
later haar helft aan Willem Ariensz uit de Campen onder voorwaarde dat zij
er nog de rest van haar leven mag wonen.
·
In een akte uit 1714 werd er nog een andere Neel Pieters vermeld. Zij was
weduwe van Claes Floris en woonde samen met haar dochter Eel (Eef) Claes in
het klooster. In 1720 verkocht zij haar huisje aan Cornelis Bogert van de
Oudendijk. Al eerder in 1714 had zij al een huisje in Oudendijk verkocht.
·
Een van de laatste klopjes in het klooster in de Campen was Jannetje
Willems. Zij bezat veel landerijen en gaf in 1730 notaris Jan van Twuijver
uit Zuid-Scharwoude een machtiging om deze landerijen te verhuren. Zij
ondertekende diverse aktes met een groot Iatijns kruis. Vaak kwam ook de
naam Cornelis Jongedage, soms als buur en soms als getuige, voor in de aktes
met betrekking tot Jannetje Willems.
·
Cornelis Wlllemsz Jongedage en zijn zoon Cornelis Cornelisz Jongedage
woonden in een kloosterhuisje en kwamen geleidelijk aan in het bezit van de
meeste huisjes van de laatste klopjes. Na het overlijden van Jannetje
Willems in januari 1733 gaf Cornelis Cornelisz Jongedage het lijk aan ter
begraving. Een maand later op 19 februari 1733 was er boelhuis van haar
goederen.
·
Jannetje Willems werd vervangen door de geestelijke dochter Maartje Poulus
uit Winkel. Zij was de enige geestelijke dochter in het klooster en zal
waarschijnlijk de dienstmaagd zijn geweest van de pastoor.
Zij was het laatst bekende klopje van 't Veld.
Een
klopje,
ook geestelijke maagd of geestelijke dochter genoemd, was een ongehuwde
vrouw, die ten overstaan van een priester een kuisheidsgelofte had afgelegd
en meestal gehoorzaamheid betrachtte aan een overste of biechtvader. Deze
maagdelijk vrouwen leefden en werkten niet in een kloostergemeenschap, maar
stonden midden in de maatschappij.
Een klopje ging in de tijd van de schuilkerken (na de reformatie) langs de
deuren om leden van de kerk uit te nodigen voor een mis op een geheime
plaats in een schuilkerk. Veel priesters schakelden de hulp van deze vrouwen
in bij de opbouw van hun staties of parochies. Klopjes waren dikwijls
betrokken bij het geloofsonderricht aan katholieke kinderen en ook
verleenden zij hulp en begeleiding aan zieken en stervenden. Klopjes
brachten daarnaast veel geld in voor de kerk. Zij schonken vaak kostbare
voorwerpen of maakten kerkelijke gewaden voor de statie of parochie.
Hoe
zou de hofstede van 't Veld (De Kampen) er uitgezien hebben?
(Voorbeeld van een hofstede: Beeckestijn te Velsen)
Welgestelde
stedelingen investeerden vanaf het einde van de 16e eeuw hun spaargeld in
Iandbezit of hofsteden, die ook wel buitenplaatsen of (zomer)verblijven
werden genoemd. Zij deden dit om 's zomers de stank, de pest en de drukte in
de stad te vermijden. Om het land rendabel te maken, werd er een boerderij
gebouwd, die verpacht werd. De boerderij was aanvankelijk voorzien van een
aparte herenkamer, een luxe kamer; die door de Iandheer en zijn familie 's
zomers kan worden gebruikt voor hun verpozing. Omdat de eigenaren in het
midden van de 17e eeuw steeds rijker werden, lieten ze in de loop der jaren
een apart buitenhuis naast de boerderij op het landgoed bouwen. Uiteindelijk
ontwikkeIde deze trend zich vanaf het eind van de 17e eeuw in de bouw van
luxueuze buitenplaatsen met siertuinen en bossen.
De kern van een buitenplaats was het herenhuis. Daaromheen lag een
pleziertuin met fonteinen en standbeelden. Meestal waren er ook een
oranjerie met uitheemse planten, een theekoepel en een volière.
·
|