Over bierbrouwen,
veldnamen en
verdwenen kerkhoven
Het panhuis
Onze lezers herinneren zich waarschijnlijk nog wel het onopgeloste probleem
uit ons informatieblad van november 2001: Wat stelde dat panhuis nou
uiteindelijk voor...
Had Cornelis Jansz. van Enkhuizen echt een brouwerij in De Kampen?
Of ging het om een buitenhuis met een in die tijd opvallend pannendak? We
stemmen na ampele overweging voor het eerste! Het blijkt namelijk, dat juist
Enkhuizer brouwfamilies de algemene stedelijke voorschriften nogal eens aan
hun laars lapten en met hun activiteiten doodgemoedereerd het platteland op
gingen. Zo wordt er bijvoorbeeld verhaald over drie Enkhuizer brouwerijen
die tussen 1550 en 1560 in Bovenkarspel in bedrijf waren. En wat dichter bij
ons: over een brouwhuis in de pas drooggelegde Berkmeer. Dit brouwhuis werd
in 1641 aangekocht door de notabele Enkhuizer Hendrik Jansz. van Loosen, die
niet alleen brouwer was, maar ook groot-haringhandelaar, reder en zelfs
dijkgraaf.
Het waren de minsten niet die de stedelijke privileges en de Staten van
Holland trotseerden. Tot grote woede van Hoorn.
De mientbrug
Hoewel de Nieuwe Sloot vast en zeker de belangrijkste verbindingsweg met de
buitenwereld betekende voor zowel ons panhuis als het latere buitenhuis van
Mr. Goswinus Exken en zijn nazaten, kon men ook gebruik maken van een eigen
pad tot de Beijtsebrug en vervolgens de Westerweg. Als men alle ongemakken
dan maar voor lief nam.
Van echt plaveisel was er in die tijd geen sprake.
Laten we die Westerweg vandaag eens volgen met de nodige aandacht voor
historische wetenswaardigheden en in ‘t bijzonder oude veldnamen. Sommige
zijn interessant genoeg om even bij stil te staan.
Om te beginnen moeten we vanuit het dorp uiteraard de brug over om de
voorsloot te passeren. Iedereen kan zien dat deze stenen brug een broertje
is van de brug naar de Oosterweg. En vrijwel alle oud-dorpers weten wel, dat
er bij de Westerweg tot in de vorige eeuw een fraaie ophaalbrug te
bewonderen viel.

Ook al is het maar van oude foto’s. Maar vrijwel niemand weet, dat lang
geleden daar ook een stenen brug aanwezig was, in de archieven wel
omschreven als de “meente steenen brech” of kortweg de “mientbrugh” ofwel de
“stenen brug”.

Zo lezen we ergens over een “pak- en kaaspakhuis dat de stenen brug belendt”.
Een bericht uit 1747, ruim twee en een halve eeuw geleden.
Onze gedachten gaan dan onwillekeurig uit naar het grote oude huis van Woudt
en Wagenaar uit onze kindertijd, pal naast de brug. Zou dat het misschien
geweest zijn? ‘t Was nou niet bepaald een onbeduidend bouwwerkje dat daar
heel dicht bij de Dorpssloot en evenwijdig aan het water was opgetrokken.
De belangrijkste vraag is echter wat we ons bij die stenen brug moeten
voorstellen. De Voorsloot was in die tijd voor Winkel een uiterst
belangrijke doorvaartroute, dus de brugdekken moesten omhoog kunnen of van
zichzelf zo hoog zijn dat ze geen belemmering voor de scheepvaart vormden.
Hebben we bij een stenen brug te denken aan zo’n mooie ronde píjpbrug zoals
hij eertijds bij het karakteristieke Winkeler raadhuis te vinden was (waar
de naam De Pijp ons nog steeds aan herinnert)?
Maar de Voorsloot van Winkel lag nu eenmaal op polderniveau en heel wat
dieper in de oude kreekrug dan het boezemwater van Nieuwe Niedorp. Het lijkt
erop, dat die Niedorper stenen brug zó hoog moet zijn geweest, dat je er met
een wagen pas met veel inspanning overheen kon komen. In ons informatieblad
nr. 7 is nog eens een artikel geplaatst dat P. Zwagerman in 1958/59 voor het
toenmalige gemeenteblaadje schreef.
Daarin wordt inderdaad verhaald over een hoge pijpbrug met lange opritten
waarbij de zogenaamde loopstraat van het dorp bij de brug zo’n anderhalve
meter lager lag dan de rijweg! Met een stenen trap kon men dan naar die
loopstraat afdalen...
Het woord “meente” of “mient” duidt hier niet zo zeer op de eigenaar, de
gemeenschap zelf,
maar eerder op de gemeente - en kerkelanden die men via deze brug kon
bereiken.
En daar waren er nogal wat van, zo tussen de Rijd en de Kampen.
Om er alvast maar een te noemen: ‘t Slik. Dat was gelegen links van de
Westerweg vóór de afslag naar ‘t Veld, en dan nog verdeeld in een Wester- en
een Oosterslik. Het is nu wel duidelijk waar de wat misprijzende naam voor
de Westerweg vandaan komt: de weg naar ‘t Slik, de Sliksteeg.
Dat had dus helemaal niets te maken met een onaanzienlijk smerig weggetje.
Wegen en weggetjes werden nu eenmaal vaak genoemd naar een of andere eind-
of tussenbestemming. Neem de Terdiekerweg. Daar zijn er nota bene drie van
geweest! Of een misschien nog mooier voorbeeld: de Nieuweniedorperweg die
door de Níerepers vroeger altijd de Winkelerweg werd genoemd.
't Bon
We laten de dorpsbebouwing achter ons en rijden richting Westerbrug.

De kanaalbruggen zijn hier genoemd naar de wegen die er overheen leiden,
zoals de Westerweg, de Boomerweg (de oude naam van de Oosterweg die langs De
Boome voerde) en de Scheidersweg (naar de grens- of scheidingweg tussen
Nieuwe Niedorp en Winkel).
De Westerbrug ligt bijna op dezelfde plaats als de vroegere Herberg- of
Coggebrugh over de Herbergsloot. Deze gelukkig nog grotendeels aanwezige
molensloot liep vanaf de Kostverloren molen tot de Oosterweg. De molen staat
er nog steeds, zij het in onttakelde vorm, zonder wieken.
Vóór de inrichting in polders met polderkaden en molens liep de Herberg of
Herbergsloot als Wetering gewoon door naar Winkel. En wat de naam betreft:
die zal hier wel slaan op het herbergen van water.
De merkwaardige bochten in de opritten naar de kanaalbrug waren zeker niet
bedoeld om het verkeer af te remmen. Ze zijn veroorzaakt door het feit, dat
de brug gebouwd werd vlak náást de oude Herbergbrug. En dat gebeurde om het
verkeer op de Westerweg zo kort mogelijk te hinderen. Hetzelfde zien we
bijvoorbeeld bij de Boomerbrug en de bruggen bij Winkel en ‘t Verlaat. Eerst
werd de nieuwe brug gebouwd, daarna het kanaal gegraven en de oude
wegverbinding uiteindelijk verbroken.
Bij de Westerbrug zijn niet veel interessante veldnamen te memoreren. ‘t
Hoekstuk lag noordoostelijk van de brug, maar werd in oudere tijden ‘t Bon
genoemd. Dat was de plaats waar koeien gemolken werden. Aan de
zuidwestelijke kant, waar nu de riool- waterzuivering plaatsvindt, lag
vroeger de Hoekweid met daar pal achter ‘t Leig (‘t Laag) en vervolgens Elba
en een stuk Gemeenteland. Maar dan zijn we al halverwege De Rijd en de
Westerbrug. Namen als Elba of Nazareth duiden nogal eens op ‘t verst gelegen
land van een boer.
Van eendenkooi tot ‘t Slik
Meteen
over de brug kunnen we proberen wat reliëf te zien tussen links de oude
molen en rechts de boerderij van de familie Groot aan de Westerweg. Daar lag
vroeger temidden van relatief laag land - hooguit een halve meter lager dan
de omgeving - een eendenkooi. Daarvan kunnen we de eerste kooiker uit ca.
1700 nog met name noemen, want er staat geschreven: “De Bijlbosch van de
Castercoms daer zijn kooy van gemaeckt is. ..' De kooiman heette dus
Castercom (een verbastering van Castricum).
De houtbossen om zijn kooi werden nog lang de Bijlbossen genoemd. Wanneer de
vogelkooi is opgedoekt is nog onbekend. En wat de naam “bijl” betreft:
de landerijen zullen hier ongetwijfeld genoemd zijn naar de oorspronkelijke
vorm van het perceel waarbij een smalle uitloper (een steel) een rol
speelde.
Na de oorlog was deze omgeving nog steeds verdeeld in zeer smalle
perceeltjes om voor de nodige ontwatering te zorgen. Vanaf de boerderij
waren deze met een landpad te bereiken.
Zoals gezegd lag ‘t Sli(c)k tussen de genoemde boerderij en de afslag naar
‘t Veld. Net als bij de Slikvenpolder, noordelijk van de Westermoerbeek, geeft
het woord vermoedelijk precies aan waar men in ‘t verleden last van had: Na
regen nog heel lang glad en glibberig omdat de grond niet of nauwelijks
water doorliet.
De bekende idealistische Kolonie uit het begin van de vorige eeuw was
gevestigd op de hoek van de Westerweg en Velderweg (nu Ríjdersweg) en boerde
op ‘t Slik. Waarschijnlijk zonder ‘t te weten. Voor de Claes Dircks zal het
in 1611 zeker niet onbekend zijn geweest, want volgens onze gegevens werd
zijn woning er aan drie kanten door begrensd. De veldnaam was toen
ongetwijfeld nog algemeen bekend.
De Beesen
Het heeft heel lang geduurd voor de Velderweg is aangelegd. De huidige
driesprong werd wel aangeduid als “het eerste crom”. Het landje in die
eerste bocht, ingeklemd tussen een recht doorgaande bermsloot en de
wegdraaiende Westerweg werd De Driestal genoemd, naar de nu vergeten naam
voor een schoenmakerskrukje.

Er liep een uiterst kort dwarsweggetje dat als Leugenweggetje werd betiteld.
Ongetwijfeld omdat het bij het begin nog heel wat leek maar praktisch niets
voorstelde.
De naam doet sterk denken aan de zogenaamde leugendeuren die in sommige
voorhuizen in Twisk nog steeds te bewonderen zijn. Het Leugenweggetje lag
feitelijk precies naast de plaats waar voorheen een “Beets” liep, een
moerasbeek die oorspronkelijk vanaf de relatieve hoogten van het Winkeler
Zand naar het westen liep en een pracht van een veerverkaveling veroorzaakte
tussen De Oosterkampen en een landpad richting ‘t Veld (een dorp dat
overigens nog niet bestond).
Dat tussengebied heette vroeger De Beesen waaruit in de loop der tijd de ‘t’
was weggevallen. Eigenlijk dus de Beetsen. De Driestal was een laagliggend
stukje land waar nogal eens “tienen” oftewel
wilgentenen geteeld werden. In de bocht woonde in het begin van de 17de
eeuw de weduwe van Jacob Corn. Jacobs en aan de westkant Michael Sneeckis
weduwe. Nu staat er alweer geruime tijd een dubbel woonhuis. Aan de
oostelijke kant van de Westerweg werd de naam De Beesen ook gebruikt. In de
zogenaamde Legger van ‘t Lantschot lezen we bijvoorbeeld over “Saetlant
in de beesen van het crom van de Westerwech, belent de wech ten westen”.
(Saetlant is bouwland.)
Het Halebosch
Meteen na het Leugenweggetje komen we weer een veldnaam tegen, n.l. het
Zuideind van het Halebosch. Een haalweide komt hier en daar in ons land
voor, o.a. in beekdalen, en duidt op laagliggend land waar voornamelijk hooi
vanaf gehaald werd. De begroeiing van zeer natte terreinen was door allerlei
giftige
planten vaak te ongezond voor begrazing. In gedroogde vorm verdween die giftigheid.
Vandaar al die specifieke
hooilanden in het verleden. De naam bosch duidt nog op het feit, dat er
oorspronkelijk riet groeide en allerlei struikgewas. Van een echt woud was
geen sprake. Boven het Zuideind had je verder het Noordeind van het
Halebosch. Nog een ietsje noordelijker begon het Buitenbosch. Daar stond tot
voor kort een schilderachtig huisje dat zo schitterend bij dit
slingerweggetje paste. Nu staat er een spiksplinternieuw huis van een zeer
algemeen type. Ongetwijfeld heel comfortabel, maar enige aardige pittoreske
kanten zijn er niet aan te ontdekken.
En dát aan dit bijzondere weggetje (dat trouwens al meer klappen heeft
gehad).
Hoe het ook zij, dit plekje is al heel lang bewoond, want in 1611 treffen we
hier ene Aerian Harmonsz. Aerianmaet. Het zou hem vast plezier hebben gedaan
om na bijna vier eeuwen toch nog eens met name te worden genoemd.
Bij het Riet van Halebosch moeten we waarschijnlijk denken aan het kleine
stuk land dat zuidwestelijk van de woonplek tegen een voormalige zijbeek
aanligt. Dit stukje land blijkt de laagste plek in de directe omgeving en
dat verbaast ons natuurlijk niet. (Bijna anderhalve meter onder NAP.)
Hoeken en Hornen
Na het Buitenbosch volgt er een terrein met een zowel grappige als
toepasselijke naam Hoeken en Hornen, waarbij je je overigens af kunt vragen
wat dan wel het verschil mag zijn tussen een hoek en een hom. In elk geval
was hier vroeger een woonplek gesitueerd op een van de relatief hoogste
plaatsen. In 1611 woonde hier o.a. Jan Cornelisz. Schoenmaecker die heel wat
meer kerkelijke erfpacht moest betalen dan de anderen aan dit
slingerweggetje. Of op deze plaats voor een schoenmaker iets te verdienen
viel mag ernstig betwijfeld worden. Hij moest overigens ook nog concurreren
met de vader van onze beroemdste Niedorper, Dirck Rembrantsz. Het huis lag
aan een Kerkhof. Aan de westkant grensde Pieter aan het Hoge Kerkhof. Op
zijn woonplek vinden we nu in onze tijd het huis van G.C. Keesom met de
oud-christelijke naam Ora et Labora (Bid en Werk).

Dat ligt gek genoeg niet meer aan het oude weggetje, maar is inmiddels
geannexeerd en ondergeschoven door onze nieuwe verkavelingsweg, de Hartweg.
Een belangrijke afwateringssloot loopt hier vlakbij en vrijwel op dezelfde
plaats onder de weg door als op onze oude kaart uit 1819. Maar hij voert nu
het water naar het nieuwe gemaal aan de Kamperweg in plaats van naar de
Kostverloren molen, dus precies de andere kant op. Na een paar honderd meter
zonder verdere bewoning aan de zuidkant van de Hartweg, kunnen we het oude
pad weer oppakken. Daar staan nu twee boerderijen. De eerste is van A.
Keesom en de tweede van J .A. Wit.

In 1611 stonden hieromtrent zelfs vier woningen. De eerste was van Claes
Claesz. Weel, die vast en zeker naar De Weel bij Zijdewind genoemd werd. Van
hem lezen we: “opt erff daar zijn huijs op staet gedolven vuijt het hooge
kerckhoff, groot drie snees, belendt tzelve kerckhoff ten oosten ende suijen,
Symon Pieter Jaep Heyns ten westen ende die wech ten noorden. ..”.
(Een snees is ca 240 vierkante meter.)
Uit deze merkwaardige zin maken we op dat Claes dat zogenaamde Hoge Kerkhof
toch niet hoog genoeg vond voor zijn te bouwen woning en er eerst maar een
hoogsteigen terpje voor opwierp. Van zijn buurman Symon Pieter Jaep Heyns
wordt zoiets in elk geval niet vermeld, noch van Lijsbeth Jan Walichs die
dáár weer naast woonde.

De laatste die voor de Nieuwe Sloot genoemd wordt is Pieter Lambert Aerians.
Hij moet verreweg de meeste kerkelijke erfpacht betalen. Waarom is
onduidelijk. Verder staat van hem geschreven dat hij met zijn twee geersen
aan de westkant aan de Beíjtse brug grenst, met de noordkant aan de weg en
met de oostkant aan ‘t Hoge Kerkhof.
Kerkhoven
Onze meest intrigerende veldnamen zijn ongetwijfeld de twee Kerkhoven, dat
lijdt geen twijfel. We kennen ze al heel lang uit de archieven, maar ze zijn
nu pas in grote lijnen thuisgebracht.
We beschikken over de eerste kadasterkaart uit 1819. Daar moeten we het mee
doen, terwijl er natuurlijk hier en daar wat veranderd zal zijn in de loop
van twee voorgaande eeuwen. Ook al gingen veranderingen in Holland
spreekwoordelijk langzaam.
Aan de zuidkant kennen we tenminste nog één interessante markering. Daar lag
namelijk het Sijlebosch, heel toepasselijk genoemd naar een oude naam voor
een afwateringssloot,
zo’n drie geersen groot met het Lage Kerkhof ten westen of ten noordwesten.
Dat klopt precies.
Maar nu even genoeg van al die misschien verwarrende namen en percelen.
Geddingmore
De belangrijkste vraag is natuurlijk, wat we ons eigenlijk voor moeten
stellen bij die Kerkhoven.
Zou het misschien kunnen gaan om slachtoffers van de runderpest? Is er een
groot aantal dieren begraven? Dat lijkt nogal onwaarschijnlijk. De namen
bestonden al lang voordat de beruchte epidemieën losbarstten. Gaat het dan
wellicht om overleden mensen uit de Oosterkampen die hier ergens vlak bij
huis aan de aarde werden toevertrouwd? Of zou het hier misschien kunnen gaan
om een soort tegenhanger van het grote kerkhof aan het Blokhuizerlaantje
tussen Zijdewind en de Westermoerbeek? Daar waar in 1983 veel skeletten zijn
opgegraven uit de periode 1000 tot een overstromingsramp in 1170?
Het grotendeels overstroomde Geddingmore, een groot veengebied, strekte zich
mogelijk uit tot en met Winkel en Lutjewinkel. In de annalen van de abdij
van Egmond worden namen van buurtschappen genoemd binnen dat oude
moerasgebied als Overewinkel en Brunwere. Men denkt hierbij allicht aan
Winkel en De Weere bij Lutjewinkel. Wellicht mogen we bij onze Oosterkampen
aan een van de drie andere genoemde woonplaatsen denken als Notlevenes,
Thiadenvenne of Sibodes-maer (te vertalen in Notleve?-nes, Tjaardsweíde en
Siboutsmeer). Maar dan een nederzetting met tenminste een eigen kapelletje.
Een christelijk kerkhof kan haast niet zonder. Bij Blokhuizen zijn
fragmenten tufsteen gevonden die een vroeger kerkje aannemelijk maken.
(Frans Diederik: Archeologíca)
Er zou bij de Oosterkampen nog maar eens goed gespeurd moeten worden, zowel
naar overblijfselen van een mogelijk godshuisje als naar menselijke botjes.
Als noch in het Hoge Kerkhof (dat ook wel het Oude Kerkhof wordt genoemd) en
noch in het Lage (dat we ook tegenkomen als het Riet van het Kerkhof) iets
te vinden is, omdat alles al lang geleden geruimd is, blijven de Woonerven
zelf nog over voor nader onderzoek. En natuurlijk in ‘t bijzonder als er
weer eens iets wordt afgebroken.
De nadruk zal ook zeker vallen op het Hoge Kerkhof, alias het Oude. Dat ligt
nogal voor de hand.
Er blijft
dus werk aan de winkel voor archeologen.
De Oosterkampen tussen de Beijtsebrug (later de Valbrug genoemd) en de
driesprong in de Westerweg vormt precies de grens tussen het lage Bee(t)sengebied
en een wat hoger liggend gebied dat zich hier naar het noorden uitstrekt.
Het gaat dan om een gemiddeld verschil van zo’n halve tot driekwart meter.
Zo’n verschil stelt tegenwoordig met z’n extreem verlaagde waterpeil
natuurlijk niets meer voor, maar indertijd betekende het al gauw: redelijk
bewoonbaar, of niet. ..
Het is overigens opvallend, dat alle woonerven langs de Westerweg kerkelijke
erfpacht hebben te betalen, nota bene met inbegrip van het Leugenweggetje.
In 1730 koopt een zekere Jan Langeboer het grootste deel der oude
kerkebossen op waaronder het Hoge en het Lage Kerkhof. Voor het Oosterstuk
van het Slik had Jan blijkbaar geen belangstelling, want dat liet hij
liggen.
Zo zijn we weer terug bij onze Sliksteeg, de vermaledijde naam die al weer
een eeuwigheid verkeerd begrepen is.
Jan Keuken en Annet Klomp-Keuken
(Archiefbron o.a. Oud N.N. nr. 38a Erfpachte
toecomende die kerck van Nieuwenieudorp anno 1611) (Zie ter vergelijking van
een en ander ook ons informatieblad nr. 28 blz. 6-8.)
|