Adrenaline:
Brutoformule C9H13NO3
Synoniemen:
4-[(1R)-1-Hydroxy-2-(methylamino)ethyl]-1,2-benzenediol,
(R)-(-)-Adrenaline, (R)-(-)-Epinephrine,
(R)-(-)-Epirenamine, (R)-(-)-Adnephrine,
L-Adrenaline

Inleiding:
adrenaline (Lat.: v. adren =
bijnier), in het Nederlands weinig gebruikte synoniemen: epinefrine,
suprarenine, een hormoon dat wordt geproduceerd door het merg van de
bijnieren, daar onder bepaalde omstandigheden aan het bloed wordt
afgegeven en op verschillende organen inwerkt. Adrenaline is behalve
hormoon ook neurotransmitter. Naast adrenaline produceert het
bijniermerg ook noradrenaline, een hormoon dat vrijwel dezelfde
chemische structuur heeft (alleen de eindstandige CH3-groep is vervangen
door een H-atoom) en dat een werking heeft die gedeeltelijk overeenkomt
met die van de adrenaline.
Reacties:
- Phenylethanolamine
N-methyltransferase
Synoniemen voor dit enzym: Amine oxidase (flavin-containing).
Noradrenalin N-methyltransferase
ExPASy:
EC 2.1.1.28
S-adenosyl-L-methionine
( acylcarnitine )
+ phenylethanolamine
( Noradrenaline )
<=>
S-adenosyl-L-homocysteine + N-methylphenylethanolamine
( adrenaline )
C15H23N6O5S + C8H11NO3
<=> C14H20N6O5S +
C9H13NO3
+ H+
- Amine oxidase (flavin-containing).
Synoniemen voor dit enzym: Amine oxidase (flavin-containing).
Monoamine oxidase. Tyramine
oxidase. Tyraminase. Amine oxidase. Adrenalin oxidase.
ExPASy:
EC 1.4.3.4
4-[(1R)-1-Hydroxy-2-(methylamino)ethyl]-1,2-benzenediol
( adrenaline )
+ H2O + O2 <=>
3,4-Dihydroxymandelaldehyde + Methylamine + H2O2
C9H13NO3
+ H2O
+ O2 <=> C8H8O4
+ CH5N + H2O2
- Catechol
O-methyltransferase
ExPASy:
EC 2.1.1.
S-adenosyl-L-methionine
( acylcarnitine )
+
4-[(1R)-1-Hydroxy-2-(methylamino)ethyl]-1,2-
benzenediol (
adrenaline ) <=>
S-adenosyl-L-homocysteine +
L-methanephrine
C15H20N6O5S +
C9H13NO3
<=> C14H20N6O5S
+ C10H15NO3
Functie:
Aan de uiteinden van de
orthosympathische zenuwen van het autonome zenuwstelsel komt (m.n. uit
de synapsblaasjes) een stof vrij die aanvankelijk sympathine werd
genoemd, maar later bleek te bestaan uit een mengsel van 20% adrenaline
en 80% noradrenaline. Noradrenaline en adrenaline hebben hier de taak
van transmitterstof: ze brengen impulsen over van zenuw naar eindorgaan;
men noemt dit (omdat adrenaline eerder bekend was dan noradrenaline) een
adrenerge werking. (Bij acetylcholine, dat een overeenkomstige rol
vervult, spreekt men van een cholinerg mechanisme.)
Het mengsel van 80% adrenaline en 20% noradrenaline dat door het
bijniermerg aan het bloed wordt afgegeven, oefent verspreid over het
gehele lichaam min of meer gelijke effecten uit als het lokaal aan de
zenuwuiteinden vrijkomende mengsel (met de verhouding 20:80). De
voornaamste zijn: versnelling van de hartslag en toeneming van de kracht
van de hartspiersamentrekking; vernauwing van de bloedvaten in de huid
en de ingewanden; verwijding van de bloedvaten in de spieren en de
hartwand; stijging van de bloeddruk; verslapping van de gladde spieren
in de inwendige organen; verwijding van de luchtpijp en de bronchi;
vermindering van de afscheiding van spijsverteringssappen; verwijding
van de pupil en aanzetting van de lever tot afgifte van glycogeen (de
‘brandstof’ voor de spieren).
Uitwendig is de verhoogde adrenalineproductie merkbaar door
pupilverwijding, bleke gelaatskleur (vaatvernauwing), versnelde
ademhaling, versnelde pols. Er zijn ook synthetische stoffen met een
zelfde werking als adrenaline en noradrenaline (als sympathicolytica;
zie ook autonoom zenuwstelsel). Uit onderzoekingen in 1948 van Ahlquist
is gebleken dat niet alle sympathicomimetica alle bovenvermelde effecten
gelijkelijk hebben. Daaruit trok hij de conclusie dat er twee soorten
receptoren (bindingsplaatsen) voor deze sympathicomimetica moeten
bestaan. Hij noemde ze a- en b-receptoren (zie bètablokkers).
Adrenaline wordt in werkzame concentraties in het bloed gebracht, onder
invloed van zenuwprikkels, als er bijzondere eisen aan het lichaam
worden gesteld, als het tot verhoogde activiteit moet worden voorbereid;
bij dreigend gevaar, tijdens lichamelijke inspanning, bij emoties als
woede, vrees, pijn en schrik, bij grote geestelijke spanning, bij koude
en bij koortsige ziekten (zie stress). Men heeft dit wel samengevat in
de woorden fight, flight or fright (Eng., = vechten, vlucht of vrees) of
met fight or flee (Eng., = vechten of vluchten).
De hoeveelheid adrenaline die in een bepaalde situatie afgegeven wordt,
varieert per persoon. Verantwoordelijk hiervoor lijkt de bouw van het
celmembraan van de adrenaline producerende cellen te zijn. Dit bevat
twee typen kanalen waardoor kalium getransporteerd kan worden. Het open
gaan van een kanaal veroorzaakt het vrijkomen van adrenaline. Het ene
kanaal, ZERO genoemd, heeft een kanaaleiwit dat kleiner is dan het
andere kanaal, STREX. ZERO-kanalen gaan minder gemakkelijk open dan
STREX-kanalen. Mensen en dieren die snel adrenaline vrijlaten, bezitten
verhoudingsgewijs meer STREX-kanalen. Zij bouwen daardoor sneller stress
op. Omgekeerd, zij voor wie geen berg te hoog en geen uitdaging te
moeilijk is, bezitten verhoudingsgewijs meer ZERO-kanalen.
In de organen wordt adrenaline snel afgebroken onder invloed van een
aantal enzymen, o.a. monoamino-oxidase (MAO). MAO-remmende stoffen
worden tegenwoordig in de psychiatrie op beperkte schaal als
geneesmiddelen gebruikt (zie psychofarmaca). Een langdurige inwerking
van adrenaline kan een uitputting van het organisme tot gevolg hebben.
De a-werking. Als adrenaline of noradrenaline zich hechten aan de
a-receptoren, verandert de doorlatendheid van de celmembraan voor ionen;
bij sommige gladde spieren gebeurt dit alleen voor kaliumionen. De
membraan wordt dan meer gepolariseerd (gehyperpolariseerd). Dit leidt
tot een verslapping van de desbetreffende spieren (o.m. van maag en
darm). Bij andere gladde spieren verandert de doorlatendheid voor zowel
kalium- als natriumionen. Dan wordt de membraan minder gepolariseerd
(gedepolariseerd). Dit leidt tot een spiercontractie (o.m. van
bloedvaten en baarmoeder).
De b-werking. De biochemische achtergronden van de adrenalinewerking
zijn sinds de jaren zestig opgehelderd. Adrenaline hecht zich aan zgn.
receptorplaatsen van orgaancellen (de b-receptoren). Door deze binding
vindt er binnen de cel een stel opeenvolgende reacties plaats, die
ingezet wordt door de enzymatische synthese van cyclisch AMP (cAMP).
cAMP brengt een keten van enzymatische processen op gang die leidt tot
afbraak van glycogeen tot glucose (in de lever) of tot melkzuur (in de
spieren). Ook worden vetcellen op een overeenkomstige wijze aangezet tot
afbraak van vetten. Tegelijkertijd verhindert adrenaline (eveneens door
tussenkomst van cAMP) de omzetting van glucose tot glycogeen.
Het algehele effect van adrenaline op de stofwisseling is een snelle en
sterke verhoging van de concentratie van glucose en andere brandstoffen
in het bloed. Bezetting van de b-receptoren leidt, waarschijnlijk ook
via de vorming van cAMP, tot verslapping van de gladde spieren en tot
verhoogde activiteit van de hartspier. Door dit alles is het organisme
in een optimale conditie gebracht om op korte termijn een zeer hoge
inspanning te leveren.
Adrenaline als geneesmiddel:
Adrenaline die wordt toegediend,
bijv. per injectie, heeft soortgelijke effecten als de endogene
adrenaline. Men kan dus onder meer de volgende effecten verwachten:
vernauwing van bepaalde bloedvaten, waardoor bloeddrukverhoging
ontstaat, versnelling van het hartritme, verwijding van de bronchi.
Wegens dit laatste effect is een van de toepassingen in de geneeskunde
het gebruik bij astma; het wordt dan vaak per inhalatie toegediend. De
werking van exogene adrenaline is eveneens van korte duur. Wil men een
langduriger effect bereiken, dan kunnen geneesmiddelen worden gebruikt
die chemisch en in hun werking op adrenaline lijken, maar minder snel
worden afgebroken. Deze middelen worden wegens hun effect, dat lijkt op
de werking van het (ortho-)sympatische zenuwstelstel, sympathicomimetica
genoemd.
Adrenaline wordt ook plaatselijk toegediend samen met lokaalanesthetica
(zie lokaalanesthesie). Het houdt dan door de vaatvernauwing het
lokaalanestheticum langer ter plaatse.
 |
Hoofdmenu |
|