Ned Tijdschr Klin Chem 2000; 25: 27-30
L.P. van den
HEUVEL, J.M.F. TRIJBELS, A.J.M. JANSSEN en J.A.M. SMEITINK
Mitochondriële encephalomyopathieën zijn ziekten
veroorzaakt door structurele en/of functionele afwijkingen van de
mitochondriën.
Classificatie vindt onder andere plaats op basis van het
biochemisch defect.
Er bestaat een grote variabiliteit in klinische
expressie en structurele en functionele mitochondriële afwijkingen. Een
nauwkeurige diagnose is noodzakelijk voor het verstrekken van behandelingsen erfelijkheidsadviezen.
De waarde van de bepaling van
lactaat en van andere metabolieten voor de diagnostiek van mitochondriële encephalomyopathieën wordt besproken.
Mitochondriën
spelen als productie-eenheden van energie een zeer belangrijke rol bij het
functioneren van cellen. De energie is nodig voor een uitgebreid scala van
processen, zoals warmteproductie, synthese- en transportprocessen. In de
spiercellen vereist de contractie veel energie. Deze energie wordt in de
vorm van ATP via twee routes in de spiercel aangemaakt: via de glycolyse
in het cytoplasma van de cel en via de oxydatieve fosforylering in de
mitochondriën.
Gedurende de laatste decennia zijn veel patiënten
beschreven met een stoornis in de mitochondriële energievoorziening van de
cel (1,2). Deze defecten werden met name aangetoond bij patiënten lijdend
aan een zogenaamde mitochondriële myopathie, een ziekte welke gedefinieerd
wordt als spierziekte, gekarakteriseerd door structureel afwijkende
mitochondriën en/of abnormaal functionerende mitochondriën.
Daar
mitochondriën in alle lichaamscellen behalve erytrocyten voorkomen kan in
principe ieder orgaan of weefsel zijn aangedaan. Frequent voorkomende
klinische symptomen zijn: spierzwakte,
inspanningsintolerantie, hypotonie, cardiomyopathie en aandoeningen van
het centrale zenuwstelsel. Uit deze opsomming kan worden afgeleid dat de
spierziekte geïsoleerd maar ook als deel van een "multisystem disorder"
kan voorkomen.
Biochemisch worden mitochondriële myopathieën
gekarakteriseerd door stoornissen in de mitochondriële energievoorziening.
Deze stoornissen kunnen worden onderverdeeld in:
- Defecten in het transport over het mitochondriële membraan. Als voorbeeld
zij genoemd deficiëntie van het carnitine transportsysteem, waardoor
langketen vetzuren intramitochondriëel niet geoxideerd kunnen worden,
alsmede deficiënties van de adenine nucleotide translocator (ANT) en
"voltage dependent anion channel" (VDAC) (3).
- Defecten in de mitochondriële
substraatoxidatie. Als voorbeeld kan genoemd worden deficiëntie van één
van de enzymen van het pyruvaat-dehydrogenase- complex, waardoor de
oxidatie van pyruvaat gestoord is.
- Defecten in één of meer complexen
van de mitochondriële ademhalingsketen. Inmiddels zijn defecten in alle
complexen beschreven.
- Defecten gepaard gaande met een
stoornis in de energieconservering. Het meest bekende voorbeeld in deze
categorie is de "Luft disease", waarbij sprake is van losse koppeling van
oxidatie en fosforylering (4).
De oxidatieve fosforylering:
Mitochondriën
zijn subcellulaire organellen die voorkomen in alle kernhoudende
cellen. Ze bestaan uit een glad buitenmembraan, een intermembraan
ruimte, een geplooid binnenmembraan en een matrix. Het
buitenmembraan heeft poriën waardoor kleine moleculen vrij kunnen
diffunderen. Het binnenmembraan is ondoorlaatbaar voor de meeste
moleculen. Het bevat translocatoren voor transport van onder
andere ionen en eiwitten.
Een belangrijke functie van
mitochondriën is de oxidatieve fosforylering (OXFOS). Hieronder
wordt verstaan de oxidatie van brandstoffen en de productie van
energie in de vorm van adenosine-triphosphaat
(ATP).
De elektronentransportketen (complex
I-IV, coenzym Q en cytochroom c) en het ATP-synthase (complex V),
gelegen in de dubbele lipidelaag van de mitochondriële
binnenmembraan, vormen gezamenlijk het OXFOS-systeem (Figuur 1).

Het via de citroenzuurcyclus
gevormde NADH en FADH2 wordt gedehydrogeneerd via respectievelijkcomplex I en II van de
elektronentransportketen tot NAD+
en FAD.
De hierbij vrijkomende elektronen worden via de diverse elektronentransportketen complexen en de beide
elektronencarriers (coenzym Q en cytochroom c) getransporteerd en
reduceren uiteindelijk zuurstof tot water.
Dit elektronentransport
bevordert tevens de uitstoot van protonen uit de matrix door het
binnenmembraan naar de intermembraanruimte. Deze protonen keren terug via
complex V, bestaande uit een protonenkanaal en het ATP-synthase, het enzym
dat de synthese van ATP uit adenosine-difosfaat (ADP) en anorganisch
fosfaat (Pi)
katalyseert(Figuur 2).
Metabool onderzoek van lichaamsvloeistoffen:
De leeftijd waarop de
eerste symptomen van OXFOS defecten duidelijk worden en het beloop van deze
aandoeningen is buitengewoon heterogeen. Dit wordt ten dele verklaard door
de verschillen in de genetische oorzaak. Daar mitochondriën in alle
kernhoudende cellen voorkomen kan in principe ieder weefsel of orgaan zijn
aangedaan. De meest frequent aangedane weefsels en organen zijn die welke
een hoge energie-behoefte hebben zoals hersenen, hartspier en skeletspier.
Vandaar dat deze groep van ziekten ook wel als mitochondriële
encephalomyopathieën omschreven wordt.
Bij verdenking op mitochondriële (encephalo)myopathie
moet in ieder geval gestart worden met uitgebreid klinisch-chemisch
onderzoek van lichaamsvloeistoffen alvorens weefsel wordt onderzocht.
De
meest relevante parameter hierbij vormt lactaat. Bij een storing in het OXFOS neemt zowel de cytosolische NADH/NAD+
- als mitochondriële NADH/NAD+
ratio toe.
Aangezien het pyruvaat
dehydrogenase complex feed-back remming ondervindt onder invloed van een
verhoogde NADH/ NAD+ ratio, zal de concentratie van
pyruvaat dientengevolge toenemen en tevens van lactaat dat in het cytosol uit pyruvaat wordt
gevormd via lactaat dehydrogenase. Tevens kan de cytosolische lactaat/pyruvaat
ratio toenemen.
De theoretische verklaring kan uit onderstaande
vergelijking worden afgeleid. De evenwichtsconstante (K) voor de omzetting
van pyruvaat naar lactaat is:
K = [Lactaat] [NAD+]/[Pyruvaat][NADH][H+] Daar de
evenwichtsconstante (K) van deze reactie constant blijft, kan bij een
stoornis in de OXFOS, waarbij de NADH/NAD+ ratio verhoogd is, de
evenwichtsligging in de richting van lactaat verschoven worden. Hierdoor
ontstaat een verhoogde ratio van lactaat/pyruvaat.
De lactaat/pyruvaat
ratio is met name verhoogd bij ernstige stoornissen in één of meer
complexen van de mitochondriële ademhalingsketen. Bij een deficiëntie van
het pyruvaat dehydrogenase complex wordt een normale lactaat/pyruvaat
ratio gevormd (normaalwaarde < 20).
Bepaling van de veelal gepropageerde
ratio 3-hydroxybutyraat/ acetoacetaat heeft geen toegevoegde waarde in de
klinisch-chemische vóórscreening naast de lactaat/pyruvaat ratio.
Indien
de lactaatconcentratie in plasma de nierdrempel (5-7 mM) overschrijdt, zal
de lactaatconcentratie in de urine eveneens toenemen.
Biochemische screening procedures omvatten analysen van de volgende metabolieten in
lichaamsvloeistoffen: L-lactaat (bloed, urine en eventueel liquor),
aminozuren (serum, urine), vrij en totaal carnitine (bloed) en organische
zuren (urine).
Indien het centrale zenuwstelsel klinisch betrokken is bij
de pathologie, moet ook het lactaatgehalte in de liquor geanalyseerd
worden.
L-lactaat is de meest informatieve metaboliet om te testen. Het
kan verhoogd zijn in lichaamsvloeistoffen van patiënten met pyruvaat
dehydrogenase complex deficiëntie of een defect in de oxidatieve
fosforylering.
n welke lichaamsvloeistof moet lactaat bepaald worden?
Bloed lactaatgehalten kunnen sterk variëren bij een patiënt en reflecteren
vaak de ernst van het ziektebeeld. Het lactaatgehalte in het bloed wordt
beïnvloed door fysieke inspanning, voeding en stress. Het verdient de
voorkeur om in het bloed lactaatgehalten meerdere malen vóór en na de
voeding te analyseren.
Ervaring van de eigen groep heeft aangetoond dat
verzet tegen een vena punctie, met name bij kinderen, kan resulteren in
een vijfvoudig verhoogd lactaatgehalte in het bloed. Om betrouwbare
lactaatgehalten in het bloed te meten bij kinderen wordt geadviseerd een
intraveneuze cannula in te brengen. Na 45 minuten bedrust kan het
bloedmonster voor analyse afgenomen worden.
Het verdient aanbeveling de
bepaling van lactaat zowel in bloed als urine (verzameld tussen 08.00 en
17.00 uur) te verrichten. Wanneer echte lactaatacidurie waargenomen wordt,
moet ook lactaat in het bloed bepaald worden aangezien verhoogde excretie
van lactaat in de urine ook veroorzaakt kan worden door een verminderde
tubulaire reabsorptie.
Patiënten (waarbij uiteindelijk een mitochondriopathie is vastgesteld) met een lactaatacidurie en normale
lactaatgehalten in het bloed zijn bekend.
Ook de omgekeerde situatie (dat
wil zeggen normaal lactaatgehalte in urine ondanks lactaatacidemie) is
beschreven.
Zelfs patiënten met noch lactaatverhoging in het bloed noch in
de urine zijn bekend. Deze patiënten zijn dan gebiopteerd op klinische
gronden alleen, hetgeen eens te meer duidt op het belang van een integraal
onderzoek.
De ervaring van de eigen groep bij patiënten met een
enzymatisch bewezen defect in het pyruvaat dehydrogenase complex en/of in
de complexen van de mitochondriële ademhalingsketen is als volgt: bij 25%
van deze patiënten werd alleen het lactaatgehalte in het bloed gemeten. In
85% van deze patiënten was lactaat
verhoogd. In 75% van de patiënten werd zowel het
lactaatgehalte in het bloed als in de urine gemeten: 40% van deze
patiënten vertoonden verhoogde gehalten in zowel bloed als urine, 10%
alleen in het bloed, 20% van de patiënten alleen in de urine en 30% van de
patiënten vertoonde noch in het bloed noch in de urine verhoogde
lactaatgehalten.
Bij sommige patiënten met verhoogd lactaatgehalte in het
bloed werden waarden waargenomen variërend van normaal tot duidelijk
verhoogd, hetgeen eens te meer de noodzaak toont van herhaalde analysen.
Lactaatgehalten in urine zijn leeftijdsafhankelijk (tabel 1) (5).

Lamers et al. (6) vonden echter geen
leeftijdsafhankelijk effect voor bloed lactaatgehalten bij twee
leeftijdsgroepen (3-5 jaar en 6-15 jaar) na 14 uur vasten.
De eerder
genoemde data tonen duidelijk aan dat bepaling van bloed en/of urine
lactaatgehalten geen volledig betrouwbare screeningsprocedure vormt.
Echter de liquor lactaatconcentratie bij de bovenstaande patiëntengroep
bleek bij meer dan 90% van de patiënten verhoogd te zijn. Dit betekent dat
de lactaatbepaling in liquor de meest betrouwbare diagnostische procedure
vormt, met name bij patiënten met neurologische symptomen.
Gegevens over
leeftijdsafhankelijkheid van lactaatgehalten in liquor zijn momenteel niet
voorhanden. Veelal wordt gelijktijdig lactaat en pyruvaat gemeten,
aangezien defecten in OXFOS vaak geassociëerd zijn met verhoogde lactaat/
pyruvaat ratio in bloed en CSF.
Echter onze ervaring is dat een normale
lactaat/pyruvaat ratio een stoornis in de electronentransportketen niet
uitsluit.
Bepaling van alanine in bloed en liquor is eveneens aan te
bevelen bij de screening van patiënten met een mitochondriopathie
aangezien hyperalaninemie kan duiden op lactaatacidemie. Deze toename in
het alaninegehalte in het bloed wordt veroorzaakt door transaminering van
geaccumuleerd pyruvaat naar alanine. Echter patiënten met duidelijk
verhoogd lactaat in het bloed kunnen normale alanine concentraties in het
bloed vertonen.
Bepaling van aminozuren en organische zuren in urine van
verdachte patiënten is eveneens zinvol, aangezien soms een
gegeneraliseerde aminoacidurie en/of verhoogde excretie van organische
zuren wordt vastgesteld.
Ten aanzien van de metabole vóórscreening van
verdachte patiënten kan derhalve gesteld worden dat bepaling van lactaat,
pyruvaat en alanine in bloed en liquor (dit laatste uiteraard alleen bij
patiënten met een encephalopathie) en van lactaat, aminozuren en
organische zuren in urine een goede basis vormt voor selectie van
patiënten waarbij nadere biochemische diagnostiek geïndiceerd is. Deze
biochemische diagnostiek bestaat uit meting van de oxidatieve capaciteit
van de mitochondriële ademhalingsketen en bepaling van de activiteit van
enzymen van de ademhalingsketen.
In vivo functie testen:
Sommige patiënten,
die op grond van klinische symptomen verdacht worden van een
mitochondriële encephalomyopathie, vertonen geen of slechts geringe
lactaatacidemie en/of lactaatacidurie.
Lactaatconcentraties in liquor zijn
eveneens niet altijd duidelijk afwijkend. In deze patiënten kan een
in vivo functie
test (met name de glucose tolerantie test) uitkomst bieden.
Het gebruik
van de pyruvaat belastingstest (7) wordt ontraden gezien een bijna fatale
afloop van deze diagnostische test in de eigen kliniek. De orale glucose
tolerantie test wordt uitgevoerd volgens een vast protocol.
Normaal wordt
geen of slechts een geringe stijging van het bloed lactaatgehalte
waargenomen na belasting, terwijl bij patiënten met een defect in de pyruvaat oxidatie duidelijk een toename (tweemaal de uitgangswaarde!)
wordt waargenomen.
Het dient echter benadrukt te worden dat een normale
glucose tolerantie test een mitochondrieel defect niet geheel uitsluit.
Tenslotte:
Vele
valkuilen kunnen leiden tot een vals-positieve of vals-negatieve diagnose
bij mitochondriële myopathieën. Vaak moeten klinische, biochemische en
morfologische aspecten in combinatie beoordeeld worden om diagnostische
fouten te voorkomen.
Lactaat aanwezig in lichaamsvloeistoffen is de meest
informatieve metaboliet om te testen bij verdenking op een mitochondriële myopathie. Bij voorkeur vindt de lactaatbepaling gelijktijdig plaats in
bloed, urine en liquor.
In bloed en liquor wordt tevens pyruvaat bepaald,
aangezien een verhoogde lactaat/pyruvaat ratio een extra indicatie vormt
voor een defect in de ademhalingsketen. De lactaatbepaling in de liquor
vormt de meest betrouwbare diagnostische procedure. Normale
lactaatgehalten sluiten een mitochondriële myopathie echter niet uit.
Onderzoek noodzakelijk voor een juiste diagnose is complex en dient bij
voorkeur plaats te vinden in een centrum met de benodigde expertise. Op
basis van de klinische gegevens en van het klinisch-chemisch vóóronderzoek
vindt aansluitend geavanceerde
biochemische en moleculair genetische diagnostiek
plaats, bij voorkeur in spierweefsel, om een eventueel defect op enzym-
en/of DNA niveau te localiseren.
Literatuur:
1. Shoffner JM. Maternal inheritance and the
evaluation of oxidative phosphorylation diseases. Lancet 1996; 348:
1283-1288.
2. Smeitink J, Van den Heuvel L. Human complex I in health and
disease. Am J Hum Genet 1999; 64: 1501-1510.
3. Huizing M, Ruitenbeek W,
Thinnes FP, DePinto V, Wendel U, Trijbels FJM, Smit LME, Ter Laak HJ, Van
den Heuvel LP. Deficiency of the Voltage-Dependent Anion Channel: A novel
cause of mitochondriocytopathy. Pediatr Res 1996;39: 760-765.
4. Luft R,
Ikkos D, Palmieri G, Ernster L, Afzelius B. A case of severe
hypermetabolism of nonthyroid origin with a defect in the maintenance of
mitochondrial respiratory control: correlated clinical, biochemical, and
morphological study. J Clin Invest 1962; 41: 1776-1780.
5. Trijbels JMF,
Scholte HR, Ruitenbeek W, Sengers RCA, Janssen AJM, Busch HFM. Problems
with the biochemical diagnosis in mitochondrial (encephalo-)myopathies.
Eur J Pediatr 1993; 152: 178-184.
6. Lamers KJB, Doesburg WH, Gabreëls FJM,
Lemmens WAJG, Romsom AC, Wevers RA, Reinier WO. The concentration of blood
components related to fuel metabolism during prolonged fasting in children.
Clin Chim Acta 1985; 152: 155-163.
7. Erven PMM, Gabreëls FJM, Wevers RA,
Doesburg WH, Ruitenbeek W, Reinier WO, Lamers KJB. Intravenous pyruvate
loading test in Leigh syndrome. J Neurol Sci 1987; 77: 217-227.
Laboratorium voor Kindergeneeskunde
& Neurologie, Centrum voor Mitochondriële Ziekten, Academisch Ziekenhuis
Nijmegen
Correspondentie: Dr. L.P. van den
Heuvel, Laboratorium Kindergeneeskunde & Neurologie (424), Academisch
Ziekenhuis Nijmegen, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.
 |
Hoofdmenu |
|