Historie:
- Ureum werd voor het eerst in menselijke urine ontdekt door Hillaire
Marin Rouelle in 1773
- In 1823 vonden Jean-Louis Prévost en
Jean Baptiste André Dumas ureum in het bloed.
- 1820-29:
William Prout prepareerde pure ureum uit urine en vond de
correcte formule
- Ureum wordt voor het eerst
gesynthetiseerd in 1828 door
Friedrich Wohler.
- 1932:
Hans Adolf krebs en Kurt Henseleit formuleerden een
cyclisch proces
- 1952:
Sarah Ratner en medewerkers ontdekken argininosuccinate
- 1955:
Mary Ellen Jones, Leonard Spector en
Fritz Albert Lipmann ontdekken carbamyl phosphate
(
cyclus is nu echt compleet )
Inleiding:
Ureum of carbamide ( NH2CONH2)
, het diamide van koolzuur , is een bijzondere stabiele verbinding met
sterk polaire eigenschappen . De oplosbaarheid van ureum in water is erg
groot. ( 1080 gram per 1 liter bij 20 0 C )
CH4N2O
Ureum is het voornaamste eindproduct van
de stikstofstofwisseling. Ureum ontstaat in de lever en wordt door de
nieren met de urine uit het bloed verwijderd.
Bij de stofwisseling van
eiwitten ( aminozuren ) komen kooldioxide en ammoniak vrij. Ammoniak
treedt de ureumcyclus binnen bij de synthese van carbamoyl fosfaat en
verlaat de cyclus bij de omzetting van arginine tot ornithine.
De
ureumcyclus produceert ureum uit ammoniak en kooldioxide en stelt ons in
staat via de urine overtollige stikstof uit te scheiden in een niet
giftige en goed oplosbare vorm. Deze stikstof komt beschikbaar bij de
afbraak van aminozuren, waarbij asparaginezuur en glutaminezuur als
laatste tussenschakel fungeren.
Binnen de
ureumcyclus zijn vijf enzymdefecten bekend welke allen resulteren in
hyperammoniëmie. ( te hoog ammoniakgehalte van het bloedserum ).
Verstoring van de ureumcyclus veroorzaakt geen acidose, ketose of
hypoglycemie, maar manifesteert zich als een direct toxisch effect van
ammoniak op het centrale zenuwstelsel.
Duidelijke schade aan het brein wordt in die gevallen gezien waarbij er
geen ureum via de ureumcyclus gemaakt kan worden, of waarbij ureum niet
via de nieren verwijderd kan worden. Het gevolg hiervan is een opbouw van
ammonium ionen.
Naast het effect dat dit heeft op de zuurgraad van het
bloed, zullen de ammonium ionen de bloed-brein grens passeren en in het
brein omgezet worden in glutamaat. Deze omzetting wordt gekatalyseerd door
het enzym glutamate dehydrogenase , waarbij de voorraad
alpha-ketoglutaraat uitgeput zal raken.
Wanneer de aanwezige
alpha-ketoglutaraat verdwenen is , zal ook oxaloacetaat uitgeput raken ,
waarna uiteindelijk de citroenzuurcyclus- activiteit zal stoppen.
Bij de
afwezigheid van aerobische oxidatieve fosforylering en afwezigheid van de
citroenzuurcyclus-activiteit , zal er een onherstelbare cel-schade
optreden en zullen de neurale cellen afsterven. Verder zal een toegenomen hoeveelheid glutamaat tot
de vorming van glutamine leiden. Door deze omzetting zal ook de
hoeveelheid glutamaat uitgeput raken. Daar glutamaat een neurotransmitter
is en tevens een voorloper voor de biosynthese van gamma-aminobutyraat (
GABA : een andere neurotransmitter ) , zal een afname van glutamaat in
het brein zowel een effect hebben op de energie productie als op de
neurotransmissie.
Neurotransmitter:
Chemische overdrachtsstoffen die de hersencellen gebruiken om onderling
signalen uit te wisselen. Dit gebeurt door een interactie met een
geschikte receptoren. Ze worden gemaakt in de zenuwcellen en opgeslagen in
kleine blaasjes in de uiteinden van bepaalde zenuwvezels. Na een
zenuwimpuls komen ze vrij in de synapsspleet waar ze in interactie komen
met verschillende postsynaptische receptoren.
Toxisch effect van ammoniak:
De klinische kenmerken van een ammoniakintoxicatie zijn een verlaging
van het bewustzijn, desinteresse
in de omgeving, lethargie en braken. Dit kan gepaard gaan met een
verhoogde schedeldruk en hyperventilatie, met als gevolg een
respiratoire alkalose.
De hyperventilatie met respiratoire alkalose ontstaat doordat ammoniak
een stimulerend effect heeft op het ademhalingscentrum in de hersenen.
Door de stijging van de pH neemt het percentage ammoniakgas
toe. Bij een pH van 7,6 is dit opgelopen tot 5% NH3.
Aangezien NH3 vrij over de bloed-hersenbarrière diffundeert, kan de
concentratie van ammoniak in het hersencompartiment sterk toenemen. De
toename van ammoniak in het hersencompartiment zal nog sterker zijn als
daarnaast ook nog sprake is van een absolute toename van ammoniak in de
circulatie.
Ammoniak activeert glutaminesynthetase in astrocyten, een specifiek type
hersencel, nauw verweven met
cerebellaire capillairen en venulae. Onder normale condities wordt
glutamine in de astrocyten gebruikt
als een organisch osmolyt om het celvolume constant te houden.
Met MRI is aangetoond dat er bij hoge spiegels van ammoniak een toename
is van glutamine in de astrocyten, dusdanig dat de intracellulaire
osmolaliteit stijgt naar een niveau waarbij astrocytaire zwelling
optreedt.
Door de volumetoename van de astrocyten worden de capillairen en de
venulae samengedrukt, waardoor de schedeldruk toeneemt en het risico op
een cerebraal oedeem verhoogd is.
Reacties:
De ureumcyclus is enzym gekatalyseerd waarbij de volgende enzymen een
rol spelen:
- Carbamoyl-phosphate synthetase
( ammonia )
ExPASy: EC 6.3.4.16
Synoniemen voor dit enzym:
Carbamoyl-phosphate synthetase (ammonia); Carbamoyl-phosphate
synthetase I; CPS I; Carbamoylphosphate synthetase
(ammonia); Carbon-dioxide--ammonia ligase.
Dit enzym katalyseert de omzetting
van kooldioxide, ammoniak en ATP tot carbamoyl phosphate , waarbij
N-acetylglutamaat als activator optreedt.
2 ATP + NH3 + CO2 + H2O
<=> 2 ADP + phosphate + carbamoyl phosphate
2C10H16N5O13P3
+ NH3 + CO2 <=> 2C10H15N5O10P2
+ H3O4P + CH4NO5P
- Ornithine carbamoyltransferase
ExPASy:
EC 2.1.3.3
Synoniemen voor dit enzym: Ornithine transcarbamylase;
Citrulline phosphorylase; OTCase; OTC.
Carbamoyl phosphate + L-ornithine <=> phosphate
+ L-citrulline
CH4NO5P + C5H12N2O2
<=> H3O4P + C6H13N3O3

- Argininosuccinate synthetase
ExPASy:
EC 6.3.4.5
Synoniemen voor dit enzym:
Argininosuccinate synthetase; Citrulline--aspartate ligase;
Arginine succinate synthetase
ATP + L-citrulline + L-aspartate <=> AMP +
diphosphate + L-argininosuccinate
C10H16N5O13P3 + C6H13N3O3
+ C4H7NO4 <=> C10H14N5O7P
+ H4O7P2 + C10H18N4O6
- Argininosuccinate lyase
ExPASy:
EC 4.3.2.1
Synoniemen voor dit enzym:
Arginosuccinase
N-(L-arginino)succinate <=> fumarate +
L-arginine
C10H18N4O6 <=> C4H4O4
+ C6H14N4O2

- Arginase
ExPASy:
EC 3.5.3.1Synoniemen voor dit enzym:
Arginine amidinase; Canavanase
L-arginine + H2O <=> L-ornithine +
urea
C6H14N4O2 + H2O
<=> C5H12N2O2 +
CH4N2O

De netto reactie voor de synthese van ureum is:
CO2 + NH4+ +
3ATP + aspartate + 2H2O > ureum + 2ADP + 2Pi + AMP
+ PPi + fumarate
De primaire ureumcyclus defecten:
( De primaire hyperammoniëmieën
):
- Classic
Citrullinemia ( argininosuccinaat synthetase deficiëntie:
citrullinemie )
Synoniemen; Argininosuccinate synthetase deficiëntie;
ASS deficiency; Citrullinuria; Citrullinemia Type I
OMIM:
215700
OMIM:
Clinical Synopsis ( klinisch overzicht )
ExPASy:
EC 6.3.4.5 Argininosuccinate synthetase
e-Medicine:
Citrullinemia
e-Medicine:
Hyperammonemia
GeneReviews:
Urea Cycle Disorders Overview
National Urea Cycle Disorders Foundation:
http://www.nucdf.org
-
Hyperammonemia due to Ornithine Transcarbamylase Deficiency
( Ornithine carbamyl transferase deficiëntie: OCT-deficiëntie )
Synoniemen:
Ornithine carbamoyltransferase deficiency ; OCT deficiency; OCTD
OMIM:
311250
OMIM:
Clinical Synopsis
( klinisch overzicht )
ExPASy:
EC 2.1.3.3
Ornithine carbamoyltransferase
e-Medicine:
Ornithine Transcarbamylase Deficiency
e-Medicine:
Hyperammonemia
GeneReviews:
Urea Cycle Disorders Overview
National Urea Cycle Disorders Foundation:
http://www.nucdf.org
-
Argininemia
( Arginase
deficiëntie: hyperargininemie )
Synoniemen: Arginase deficiëntie;
ARG 1 deficiency; Argininemia ; Hyperargininemia
OMIM:
207800
OMIM:
Clinical Synopsis ( klinisch overzicht )
ExPASy:
EC 3.5.3.1 Arginase
e-Medicine:
Arginase Deficiency
e-Medicine:
Hyperammonemia
GeneReviews:
Urea Cycle Disorders Overview
National Urea Cycle Disorders Foundation:
http://www.nucdf.org
-
Hyperammonemia due to N-acetylglutamate synthetase
( N-acetylglutamaat synthetase deficiëntie
)
Synoniemen: N-acetylglutamate synthetase deficiëntie;
NAGS defeciciency
OMIM:
237310
OMIM:
Clinical Synopsis ( klinisch overzicht )
ExPASy:
EC 2.3.1.1 Amino-acid N-acetyltransferase
e-Medicine:
N-Acetylglutamate Synthetase Deficiency
e-Medicine:
Hyperammonemia
GeneReviews:
Urea Cycle Disorders Overview
National Urea Cycle Disorders Foundation:
http://www.nucdf.org
- Argininosuccinic aciduria
(Argininosuccinaat lyase deficiëntie:
argininosuccinaat acidurie )
Synoniemen: Argininosuccinate lyase deficiëntie;
ASL deficiency; Argininosuccinase Deficiency;Argininosuccinic
acid lyase deficiency
OMIM:
207900
OMIM:
Clinical Synopsis ( klinisch overzicht )
ExPASy:
EC 4.3.2.1
Argininosuccinate lyase
e-Medicine:
Argininosuccinate Lyase Deficiency
e-Medicine:
Hyperammonemia
GeneReviews:
Urea Cycle Disorders Overview
National Urea Cycle Disorders Foundation:
http://www.nucdf.org
-
Hyperammonemia due to
Carbamoylphosphate Synthetase I deficiency
( Carbamylfosfaat synthetase deficiëntie: CPS deficiëntie )
Synoniemen: Carbamoylphosphate synthetase I deficiency; CPS1
deficiency
OMIM:
237300
OMIM:
Clinical Synopsis ( klinisch overzicht )
ExPASy: EC 6.3.4.16
Carbamoylphosphate synthetase
e-Medicine:
Carbamoyl Phosphate Synthetase Deficiency
e-Medicine:
Hyperammonemia
GeneReviews:
Urea Cycle Disorders Overview
National Urea Cycle Disorders Foundation:
http://www.nucdf.org
De secundaire hyperammoniëmieën:
Bij de defecten met een secundaire
hyperammoniëmie bestaat er een gebrek aan
intermediairen van de ureumcyclus, waardoor de ureumcyclusstofwisseling
secundair gestoord is:
Behalve door erfelijke stofwisselingsziekten die primair of secundair de ureumcyclusfunctie verstoren, kan
hyperammoniëmie worden veroorzaakt door onder andere
leverfunctiestoornissen ten gevolge van circulatiestoornissen (hypoxie /
shock ), sommige medicijnen en exogene intoxicaties.
Hyperammoniëmie is een levensbedreigende toestand en
de behandeling moet zo snel mogelijk gestart worden.
 |
Introduction in Nitrogen
Metabolism and the Urea Cycle |
 |
The National Urea Cycle
Disorders Foundation |



Ned Tijdschr Klin Chem 1998; 23: 214-218
>Artikelen
Ammoniak in bloed: indicaties,
klinische betekenis en
toepassing van ammoniakbepalingen
J.R. HUIZENGA1, C.H.
GIPS2 en A. TANGERMAN3
In de (poli)kliniek wordt
ammoniak vaak geassocieerd met het voorkomen van leverziekte of met
erfelijke metabole ziekten.
Soms kan de klinische interpretatie van een
ammoniakuitslag in bloed of plasma moeilijk zijn. Een standaard
referentiemethode voor het bepalen van ammoniak in bloed of plasma is
(nog) niet in de literatuur beschreven.
Ammoniakbepalingen worden bij
volwassenen meestal aangevraagd bij leverfalen, (sub-klinische)
leverencefalopathie of encefalopathie door onbekende oorzaak,
(pre)levercoma en bij kinderen met verdenking op (erfelijke) metabole
ziekten met afwijkingen in de ureumcyclus en leverfalen.
Om een
ammoniakuitslag goed te kunnen beoordelen is inzicht in de
bepalingsmethodiek en in het ammoniakmetabolisme van groot belang.
Bij het
bestuderen van leverziekte kunnen veneuze ammoniakspiegels een vertekend
beeld geven, vanwege de bijdrage van ammoniak afkomstig van andere organen
aan veneus bloed. De arteriële ammoniakconcentratie is voornamelijk
afkomstig van de lever en is daarom een betere maat voor de bepaling van
de functie ervan. In plaats van arterieel bloed kan capillair bloed uit de
oorlel een uitstekend alternatief zijn.
Voor de bepaling hiervan is een
methode nodig die weinig bloed nodig heeft (bijvoorbeeld d.m.v. de Blood
Ammonia Checker - BAC - II; 20 µl vol bloed).
Methodologisch kan bij
geselecteerde patiëntengroepen met de indofenolmethode onderscheid worden
gemaakt tussen een endogeen en exogeen levercoma en kan de enzymatische
methode als onderzoekstest voor het aantonen van levercirrose dienen.
Met
de BAC II kan onderscheid worden gemaakt tussen patiënten met
leverencefalopathie en neurologische encefalopathie en tussen gezonden en
patiënten met leverziekte en/of leverencefalopathie.
Bij simultaan gebruik
van de BAC II en de indofenolmethode kan het verschil tussen beide worden
verklaard door de interferentie van aminozuren bij de indofenolmethode (IFI).
Deze methode kan bij patiënten met leverencefalopathie de ernst van de
onderliggende leverziekte aangeven.
Voor de routine heeft de bepaling van
ammoniak in bloed met de BAC II de voorkeur.
In de klinische praktijk worden
ammoniakbepalingen in bloed en/of plasma meestal aangevraagd om na te gaan
of leverziekte de oorzaak is bij (pre)comateuze patiënten en om een indruk
te krijgen van de ernst van leverencefalopathie bij leverpatiënten (1).
Ook kan een ammoniakbepaling worden aangevraagd om de behandeling van een
leverziekte te volgen of om de functie van een nieuwe lever na
levertransplantatie te controleren (2).
Ammoniakbepalingen bij kinderen
worden vaak aangevraagd bij erfelijke metabole ziekten (3).
In het
menselijk lichaam wordt het ammoniumion gevormd uit ammoniakgas en vice
versa in een evenwichtsreactie: NH3
(gas) + H+ ! NH4 +,
met een pKa van ongeveer 9,2 (4).
Bij een fysiologische pH van 7,3 is 99 %
in de vorm van HN4 + en 1 % als vrij
gas aanwezig.
In dit artikel wordt met ammoniak de totale hoeveelheid NH3
+ NH4 +
bedoeld.
Naast pathofysiologische
mechanismen kunnen methodologische verschillen variaties veroorzaken in
het ammoniakgehalte van bloed.
Verschillende bepalingsmethoden kunnen
resulteren in verschillende normaalwaarden (5,6). In dit artikel wordt een
overzicht gegeven van arterieel versus veneus ammoniak in bloed voor het
bepalen van de functie van de lever. De indicaties voor het bepalen van
ammoniak in bloed of plasma en de klinische betekenis van ammoniak in
bloed in relatie tot methoden die vaak worden gebruikt, worden besproken.
Arterieel versus veneus ammoniak in bloed voor het bepalen van de functie
van de lever
Het ammoniakgehalte van
bloed bij de mens is onder normale fysiologische omstandigheden vrij
stabiel. In gezonde personen is er een evenwicht tussen de productie en
uitscheiding van ammoniak.
Gedetailleerde informatie over de
ammoniakbijdrage van elk orgaan (systeem) afzonderlijk kan worden
verkregen door het arteriële en veneuze verschil tussen het
ammoniakgehalte over een orgaan te meten, tezamen met de bloedstroom door
het orgaan.
Bij het bestuderen van leverziekte kunnen veneuze
ammoniakspiegels een vertekend beeld geven. Andere organen kunnen voor een
belangrijk deel ook bijdragen aan veneus ammoniak. Zo verhogen bewegende
spieren het ammoniakgehalte van bloed, terwijl rustende spieren ammoniak metaboliseren en dus verlagen.
Daar de lever het enige orgaan is dat de
ammoniakverwijderende ureumcyclus bevat, is het ammoniakgehalte van de levervene het laagste en bepaalt de lever uiteindelijk het arteriële
bloedammoniakgehalte (7).
Bij het bestuderen van leverziekte moeten daarom
arteriële ammoniakspiegels gemeten worden om de bijdrage van de lever aan
het ammoniakmetabolisme vast te stellen.
Bloed
Onder normale
omstandigheden is het ammoniakgehalte van rode bloedcellen (RB) hoger dan
van plasma. Ongeveer 75 % van het ammoniak in volbloed is aanwezig in RB
(8).
Bloed van een normale persoon bevat totaal ongeveer 150
µmol ammoniak (d.w.z. 30 µmol/l
in 5 l bloed; 115 µmol in RB en 35 µmol
in plasma).
Daar de pH in RB lager is dan in plasma zou passieve diffusie
van ammoniak een rol kunnen spelen in de verdeling van ammoniak tussen RB
en plasma. Normaal worden er tussen bloed en plasma geen of geringe
verschillen gevonden in ammoniakspiegels (4).
In de literatuur worden
meestal de (geautomatiseerde) enzymatische, colorimetrische of BAC II
(microdiffusie) methoden voor routine en research doeleinden gebruikt (6).
Wanneer een ammoniakmethode ter beschikking staat die weinig bloed of
plasma nodig heeft kan capillair bloed gebruikt worden (BAC II, 20
µl volbloed) (9). Capillair bloed uit een vingerprik
is o.a. wegens verontreiniging met zweet ongeschikt (10,11).
Wij hebben
een vergelijkend onderzoek verricht naar het ammoniakgehalte van capillair
bloed uit een oorlel en simultaan afgenomen arterieel bloed (12). De
waarden in een gezonde controlegroep en in een patiëntengroep zonder en
met leverziekte werden met elkaar vergeleken. Het ammoniakgehalte in bloed
uit de oorlel verschilde niet met dat van arterieel bloed in de twee
patiëntengroepen. De ammoniakconcentratie van bloed uit de oorlel in de
totale controlegroep (n=124, spreiding 7-45 µmol/l,
mediaan 20 µmol/l) komt overeen met eerder
gepubliceerde referentiewaarden (13). De correlatie tussen het
ammoniakgehalte van bloed uit de oorlel en arterieel bloed was goed en de
conclusie was dat capillair bloed een goed alternatief is voor arterieel
bloed.
Bij kinderen (neonaten) is een goede correlatie gevonden tussen het
ammoniakgehalte van plasma uit een hielprik en arterieel plasma (14). Bij
kinderen (en neonaten) wordt dan ook bij voorkeur bloed uit de
oorlel afgenomen voor het bepalen van ammoniak.
Indicaties voor het bepalen van
ammoniak in het bloed
Onder pathofysiologische omstandigheden kunnen verhoogde ammoniakspiegels
in bloed voorkomen bij een aangetaste, verminderde functie van de lever,
bij afwijkingen van de ureumcyclus, bij een verandering in
aminozuurpatroon of organische zuren en incidenteel bij enige zeldzaam
voorkomende ziekten (tabel 1) (3).
Erfelijke metabole ziekten, zoals een
gebrek aan ornithinecarbamyltransferase met verhoogde spiegels van
citrulline en argininosuccinaat (ureumcyclus), zijn zeldzaam en komen
meestal voor bij pasgeborenen en kinderen (15).
Bij pasgeborenen,
gedurende de eerste 48 uur, kan het vinden van een verhoogde
ammoniakwaarde van eminent belang zijn voor de opsporing van bovengenoemde
afwijkingen (16).
Bij zowel kinderen als volwassenen die intraveneuze
voeding krijgen zijn verhoogde ammoniakspiegels geconstateerd. De
etiologie is onbekend (17).
In de literatuur zijn bij pasgeborenen en
kinderen met asfyxie, infecties of sepsis eveneens verhoogde
ammoniakspiegels gepubliceerd (18-20) evenals bij kinderen en volwassenen
met Reye's syndroom (21), na therapie met natriumvalproaat (22), met
urineweginfectie (23) en met leukemie (24).
Bij patiënten met neuropsychiatrische symptomen van onduidelijke oorsprong is het wenselijk
ammoniak te bepalen om onderliggend leverlijden uit te sluiten (25).
De
meest voorkomende indicaties voor het bepalen van een nuchtere
ammoniakspiegel in arterieel bloed en/of plasma bij volwassenen, kinderen
en pasgeborenen zijn in tabel 2 vermeld. In het algemeen is de klassieke
indicatie voor een nuchtere ammoniakbepaling om leverziekte uit te sluiten
als oorzaak bij (pre)comateuze patiënten, voor het aantonen van leverencefalopathie of bij het vervolgen van een behandeling bij
leverpatiënten.
Het bepalen van ammoniak voor en direct na een
levertransplantatie kan inzicht geven in de metabole, functionele werking
van een nieuwe lever (2).
In sommige gevallen en eventueel afhankelijk van
de methodologie kan het ammoniakgehalte normaal zijn. Een orale of rectale ammoniakbelastingstest kan hier uitkomst bieden (26).
De meest voorkomende
indicatie bij kinderen (en neonaten) is een erfelijke metabole ziekte met
afwijkingen in de ureumcyclus. Gezien de spierbijdrage aan het
ammoniakmetabolisme bestaat er geen indicatie om ammoniak in perifeer,
veneus bloed te bepalen (7). Bij erfelijke metabole ziekten moeten naast
de bepaling van ammoniak ook andere biochemische parameters zoals
aminozuren en organische zuren worden bepaald (3).


Enige klinische toepassingen van
ammoniakmethoden bij patiënten met leverziekte
Naast pathofysiologische mechanismen kunnen methodologische verschillen
het arteriële ammoniakgehalte van bloed en/of plasma van leverpatiënten
eveneens beïnvloeden. Verschillende methoden kunnen verschillende
(referentie)waarden opleveren.
Uit de literatuur is bekend dat de directe indofenolmethode voor volbloed (27) geremd wordt door aromatische
aminozuren (28).
Verhoogde aromatische aminozuren (tryptofaan, tyrosine,
fenylalanine) worden met name gevonden bij patiënten met ernstige
leverencefalopathie (eindstadium leverziekte) of acuut fulminant
leverfalen (29). Deze remming wordt niet gevonden bij het gebruik van de
Blood Ammonia Checker (BAC) I (30) of BAC II (9).
In de kliniek kunnen dan
ook de verschillen tussen de methoden worden toegepast. De enzymatische
methode voor plasma kan worden gestoord door hemolytische, troebele of
(donker)gele serummonsters (31).
Indofenolmethode Wanneer alleen de directe indofenolmethode wordt gebruikt
is het mogelijk onderscheid te maken tussen een endogeen (vanuit de lever
als gevolg van acuut leverfalen) en een exogeen porta-systemische
levercoma (elektrolytencoma).
Bij een endogeen levercoma worden ten gevolge van verhoogde aromatische
aminozuren vaak erg lage ammoniakwaarden (soms nul) in het bloed gevonden,
terwijl een hoog ammoniakgehalte in bloed op een exogeen levercoma wijst
met een betere prognose. Dit onderscheid kan niet gemaakt worden op basis
van elektro-encefalografisch onderzoek (25).
Het bepalen van ammoniak met de indofenolmethode vlak voor
een levertransplantatie en direct na recirculatie kan inzicht verschaffen
over het functioneren van de nieuwe lever (2).
Bij 17 patiënten uit de
beginfase van de levertransplantaties in Groningen (1979-1981) werd
gedurende de vier episoden van de operatieprocedure (donormelding: I; vlak
voor de anhepatische fase: II; tijdens de anhepatische fase: III en één
uur na implantatie van een nieuwe lever: IV) in arterieel bloed het
ammoniakgehalte bepaald. Als referentie werd een groep van 16 patiënten
zonder leverziekte gebruikt.
Het ammoniakgehalte in de stadia I, II en III
was hoger dan dat bij de referentiegroep. Het gehalte in stadium IV
verschilde niet van het gehalte van de referentiegroep, hetgeen betekende
dat binnen 1 uur na implantatie van een nieuwe lever en met herstelde
bloedcirculatie het ammoniakgehalte genormaliseerd was.
In een
longitudinale analyse bleek dat de concentratie tijdens stadium III hoger
en in stadium IV lager was dan dat in de stadia I en II.
Enzymatisch, indofenolmethode en BAC I
Het bepalen van een nuchtere
ammoniakspiegel met een enzymatische methode bij leverpatiënten kan een
bruikbare onderzoekstest zijn voor het aantonen van cirrose (5).
Bij 106
niet encefalopathische leverpatiënten (56 hadden cirrose en 50 geen
cirrose) en 51 controlepatiënten zonder leverziekte werd simultaan met een
enzymatische methode voor plasma (32), met de indofenolmethode (33) en met
de BAC I voor volbloed (30) in arteriële monsters het ammoniak bepaald.
De
patiënten met cirrose hadden met de enzymatische methode en met de BAC I
hogere ammoniakwaarden dan de niet-cirrose groep en dan de controlegroep.
Bovendien kon met de enzymatische methode de niet-cirrose groep van de
controlegroep worden onderscheiden. De indofenolmethode kon geen
onderscheid maken tussen leverpatiënten en de controlegroep. Indofenolmethode en BAC II
In een studie om leverencefalopathie met behulp van
ammoniakmetingen vast te stellen werd arterieel ammoniak simultaan bepaald
met de indofenolmethode (33) en de BAC II (9) bij leverpatiënten met
(n=70) en zonder (n=55) leverencefalopathie. De resultaten werden
vergeleken met die van 39 patiënten zonder leverziekte en 13 patiënten met
neurologische encefalopathie zonder leverziekte (34).
Eerder was in ons
laboratorium waargenomen dat bij patiënten met ernstig leverfalen de
indofenol reactie soms totaal geremd werd en een in vitro onderzoek had
aangetoond dat deze remming veroorzaakt werd door aromatische aminozuren
(28). Deze aminozuren kunnen in verhoogde mate aanwezig zijn in bloed van
patiënten met leverencefalopathie.
Het verschil tussen de BAC II- en
ammoniakwaarden met de indofenolmethode werd aangeduid als interferentie
met de indofenolreactie (IFI) en uitgedrukt in µmol
-N/l.
Terwijl in de controlegroepen de verschillen tussen de waarden met
de BAC II- en de indofenolmethode klein of afwezig waren, bleven de
indofenolwaarden in de patiënten met leverziekte achter bij de BAC II
waarden.
Bij toenemende BAC II spiegels nam IFI ook toe, vermoedelijk als
gevolg van een toename van de aminozuren die de indofenolmethode remmen.
Het was mogelijk om met de BAC II en IFI lever- en neurologische
encefalopathie patiënten van elkaar te onderscheiden.
In deze studie werd
met de indofenolmethode geen verschil gevonden tussen de controlegroep en
de leverpatiënten. Door gebruik te maken van beide methoden en IFI werd
een verschil tussen patiënten met en zonder leverencefalopathie gevonden
(34).
Conclusies
Veel organen of orgaansystemen spelen een belangrijke rol
bij het in stand houden van het arteriële ammoniakgehalte van bloed. Het
berekenen van de bijdrage van elk orgaan(systeem) afzonderlijk is
gecompliceerd doordat zowel onder normale als pathofysiologische
omstandigheden weinig kwantitatieve gegevens bekend zijn (7).
Bij het
verwijderen van ammoniak speelt de lever een cruciale rol. Tijdens leverfalen is de ontgiftigingsroute vaak aangetast. De mate en ernst van
aantasting met betrekking tot ammoniakverwerking is moeilijk te
kwantificeren.
Wanneer een BAC II ter beschikking staat kan bij zowel
volwassenen als kinderen het ammoniakgehalte van capillair oorlelbloed
worden bepaald. Het verkrijgen van bloed uit een oorlel kan bij het bed
plaatsvinden, is patiëntvriendelijk en een kwantitatieve uitslag kan
binnen 5 minuten verkregen worden.
Leverfalen, leverencefalopathie,
encefalopathie door onbekende oorzaak en (pre)levercoma zijn bij
volwassenen de belangrijkste reden om een arteriële ammoniakbepaling aan
te vragen.
Kinderen en/of pasgeborenen met verdenking op metabole ziekte(n)
met afwijkingen in de ureum- en/of citroenzuurcyclus of leverfalen vormen
de belangrijkste indicatie voor het bepalen van een ammoniakspiegel.
Bij
volwassenen en kinderen kan een ammoniakbepaling worden gebruikt voor het
vervolgen van de ziekte of het effect van de therapie.
Indien in een
ziekenhuis meerdere methoden voor het bepalen van ammoniak in arterieel
bloed beschikbaar zijn kan met één methode of met een combinatie van
methoden bepaalde patiëntengroepen worden onderscheiden.
Met de indofenolmethode kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen een
endogeen of exogeen levercoma en de enzymatische methode kan als
onderzoekstest worden gebruikt voor het aantonen van levercirrose (5).
Met
de BAC II kan zowel onderscheid worden gemaakt tussen patiënten met
leverencefalopathie en neurologische encefalopathie evenals tussen
gezonden en patiënten met leverziekte of leverencefalopathie (34). Het
bepalen van ammoniak in bloed met de BAC II voor zowel routine als
research doeleinden heeft dan ook de voorkeur.
In waterige biologische
vloeistoffen die geen of nauwelijks aminozuren bevatten door o.a.
veelvuldige verdunning (liquor, speeksel, zweet) kan de indofenolmethode
uitstekend worden gebruikt. Wanneer de remming van de indofenolmethode
door aromatische aminozuren in bloed van leverpatiënten wordt gevalideerd
kan een combinatie van de BAC II en indofenolmethode informatie geven over
de ernst van de onderliggende leverziekte en kan vervolgens de metabole
functie van de lever worden vervolgd tot bijvoorbeeld het tijdstip voor
een levertransplantatie.
Literatuur
-
Conn HO, Bircher J (eds). Hepatic encephalopathy:
management with lactulose and related carbohydrates. Medi- Ed Press,
East Lansing, Michigan, USA, 1989.
-
Huizenga JR, Gips CH, Krom RAF. Arterial blood ammonia
during orthotopic liver transplantation as an indicator of waste
elimination by the new liver. Clin Chim Acta 1995; 239: 103-106.
-
Green A. When and how should we measure plasma ammonia?
Ann Clin Biochem 1988; 25: 199-209.
-
Gips CH. Ammonia in clinical medicine. I. Some aspects
of ammonia metabolism. Folia Med Neerl 1970; 13: 14-21.
-
Huizenga JR, de Bruijn KM, Gips CH. Can a single fasting
arterial ammonia predict the presence of cirrhosis? In: Advances in
ammonia metabolism and hepatic encephalopathy. Soeters PB, Wilson JHP,
Meijer AJ, Holm E (eds). Elsevier Science Publishers B.V., Amsterdam,
The Netherlands, 1988: 593-600.
-
Huizenga JR. Ammonia in human fluids. Methodology and
clinical applications. Thesis, University of Groningen,The Netherlands,
1995.
-
Huizenga JR, Gips CH, Tangerman A. The contribution of
various organs to ammonia formation: a review of factors determining the
arterial ammonia concentration. AnnClin Biochem 1996; 33: 23-30.
-
Conn HO. Studies on the origin and significance of blood
ammonia. II. The distribution of ammonia in whole blood plasma and
erythrocytes of man. Yale J Biol Med 1966; 39: 38-53.
-
Huizenga JR, Tangerman A, Gips CH. A rapid method for
blood ammonia determination using the new blood ammonia checker (BAC) II.
Clin Chim Acta 1992; 210: 153-155.
-
Brusilow SW, Gordes EH. Ammonia secretion in sweat. Am J
Physiol 1968; 214: 513-517.
-
Quero JC, Huizenga JR, Chamuleau RAFM, Blijenberg BG,
Gips CH, Schalm SW. Determination of ammonia in capillary and arterial
blood simultaneously using the Blood Ammonia Checker II. In: Advances in
hepatic encephalopathy and metabolic nitrogen exchange. Capocaccia L,
Merli M, Riggio O (eds). CRC Press, Boca Raton, 1995: 414-419.
-
Huizenga JR, Gips CH, Conn HO, Jansen PLM. Determination
of ammonia in ear-lobe capillary blood is an alternative to arterial
blood ammonia. Clin Chim Acta 1995; 239: 65-70.
-
Huizenga JR, Tangerman A, Gips CH. Determination of
ammonia in biological fluids. Ann Clin Biochem 1994 31: 529-534.
-
Schwartz JB, Cheng MH, Ramos AD, Merritt RJ, Platzker
ACG. Capillary plasma ammonia concentration in neonates receiving total
parenteral nutrition. Comparison with arterial and venous concentrations.
J Perinatol 1990; 10: 376-379.
-
Leonard JV. Hyperammononaemia in childhood. In: Chemical
pathology and the sick child. Clayton BE (ed). Blackwell, Oxford, 1984:
96-119.
-
Ballard RA, Vinocur B, Reynolds JW, Wennberg RP, Merritt
A, Sweetman L, Nyhan WL. Transient hyperammonemia of the preterm infant.
New Engl J Med 1978; 299: 920-925.
-
Seashore JH, Seashore MR, Riely C. Hyperammonaemia
during total parenteral nutrition in children. J Parenteral Ext Nutri
1982; 6: 114-118.
-
Goldberg RN, Cabal LA, Sinatra FR, Plajstek CE, Hodgman
JE. Hyperammonemia associated with perinatal asphyxia. Pediatrics 1979;
64: 336-341.
-
Barnes PM, Wheldon DB, Eggerding C, Marshall WC, Leonard
JV. Hyperammonaemia and disseminated herpes simplex infection in the
neonatal period. Lancet 1982; ii:1362-1363.
-
Beddis IR, Hughes EA, Rosser E, Fenton JCB. Plasma
ammonia levels in newborn infants admitted to an intensive care baby
unit. Arch Dis Child 1980; 55: 516-520.
-
Tarlow M. Reye's syndrome and aspirin. Br Med J
1986; 292: 1543-1544.
-
Coulter DL, Allen RJ. Hyperammonaemia with valproic acid
therapy. J Pediatr 1981; 99: 317-319.
-
Drayna CJ, Titcomb CP, Varma RR, Soergel KH.
Hyperammonaemia encephalopathy caused by infection in a neurogenic
bladder. N Engl J Med 1981; 304: 766-768.
-
Watson AJ, Karp JE, Gordon Walker W, Chambers T, Risch
VR, Brusilow SW. Transient idiopathic hyperammonaemia in adults. Lancet
1985; ii: 1271-1274.
-
Gips CH. Ammonia in clinical medicine. II. Diagnostic
ammonia tests. Folia Med Neerl 1970; 13: 21-26.
-
Gips CH. Diagnostische ammoniakproeven. Thesis,
University of Groningen, The Netherlands, 1968.
-
Gips CH, Wibbens-Alberts M. Ammonia determination in
blood using the TCA direct method. Clin Chim Acta 1968; 22: 183-186.
-
Gips CH, Reitsema A. Influence of non-protein nitrogen
substances on the indophenol reaction. Clin Chim Acta1971; 33: 257-259.
-
Rosen HM, Yoshimura N, Hodgman JM, Fischer JE. Plasma
amino acid patterns in hepatic encephalopathy of differing etiology.
Gastroenterology 1977; 72: 483-487.
-
Huizenga JR, Gips CH. Determination of blood ammonia
using the ammonia checker. Ann Clin Biochem 1983; 20: 187-189.
-
Da Fonseca-Wollheim F. Ultrafiltrate analysis confirms
the specificity of the selected method for ammonia determination. Eur J
Clin Chem Clin Biochem 1992; 30: 15-19.
-
Da Fonseca-Wollheim F. Direkte Plasmaammoniakbestimmung
ohne Enteiweissung. J Clin Chem Clin Biochem 1973; 11: 426-431.
-
Huizenga JR, Gips CH. Measurements of ammonia in blood.
A comparison of three analytical methods. Tijdschr NVKC 1985; 10:
105-107.
-
Huizenga JR, van Dam GM, Gips CH. Arterial ammonia with
Blood Ammonia Checker II and with indophenol reaction to assess presence
of hepatic encephalopathy. ClinChim Acta 1996; 252: 73-82.
Ned Tijdschr Klin Chem 1998, vol. 23, no. 5
 |
Hoofdmenu |
|